Direct naar content gaan

Samenvatting

In een inrichting kunnen de klanten tegen een eenheidsprijs gebruik maken van een saunabad, een buitenbad met terras, douches, whirlpools, een badgedeelte, een bioscoopzaal en “werkkamers” waar men zich met in de inrichting beschikbare prostituees tegen afzonderlijke betaling kan afzonderen. De inrichting verschaft de klanten ook, in de vorm van een buffet, ontbijt en avondeten. Afgezien van alcoholhoudende dranken is ook de horecavoorziening in de eenheidsprijs begrepen. De exploitant splitst haar prestaties in drieën te weten
(1) de exploitatie van een sauna- annex badinrichting,
(2) de exploitatie van een horecabedrijf en
(3) de exploitatie van ontspanningsruimten.
De inspecteur kwalificeert de prestaties van de exploitant als één ondeelbare dienst, namelijk het gelegenheid geven tot seksueel vermaak waarvoor het hoge btw-tarief geldt.
Hij legt op basis hiervan een naheffingsaanslag omzetbelasting op aan de ‘fiscale eenheid [X1] B.V. en [X2] B.V.’ (de eenheid).
Bij Hof Den Bosch stelt de eenheid dat de aanslag niet aan de eenheid had mogen worden opgelegd omdat er geen sprake is van een fiscale eenheid.
Dit ten gevolge van het feit dat X1 alle aandelen in X2 in ruil voor certificaten heeft overgedragen aan een daartoe opgerichte Stichting Administratiekantoor.
Het Hof oordeelde niettemin dat certificering niet een zodanige verandering meebrengt dat daardoor niet meer aan de vereisten van artikel 7, lid 4, van de Wet OB wordt voldaan. Daarbij heeft het Hof van belang geacht dat geen materiële wijzigingen zijn opgetreden in de ondernemingsstructuur en de zeggenschap.
Het Hof heeft voorts geoordeeld dat het geven van gelegenheid tot (seksueel) vermaak geacht moet worden de hoofddienst te zijn die de eenheid jegens de klanten verricht, terwijl de prestaties van de sauna- annex badinrichting en van het horecabedrijf moeten worden beschouwd als bijkomende diensten die het fiscale lot van die hoofddienst delen.
Met de inspecteur oordeelt het Hof dat het hoge btw-tarief van toepassing is op de aangeboden diensten. Er is geen sprake van ‘vermaak en dagrecreatie’ waarvoor het lage btw-tarief van toepassing is.
De naheffingsaanslag liet het Hof dan ook in stand, waarop de eenheid cassatieberoep instelde.
De Hoge Raad bevestigt echter het oordeel van het Hof. Het geeft geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en kan, als verweven met waarderingen van feitelijke aard, in cassatie niet op juistheid worden getoetst.
Het cassatieberoep van de eenheid wordt ongegrond verklaard.
Conform de conclusie van A-G Van Hilten.

Metadata

Rubriek(en)
Omzetbelasting
Belastingtijdvak
2007
Instantie
HR
Datum instantie
31 januari 2014
Rolnummer
12/01314
ECLI
ECLI:NL:HR:2014:145
bwbr0002629,bwbr0002629&artikel=7&lid=4

Naar de bovenkant van de pagina