Direct naar content gaan

Samenvatting

In deze procedure zijn aan X (belanghebbende) opgelegde (navorderings)aanslagen IB/PVV 2002 tot en met 2013 in geschil. X stond in die jaren niet in een Nederlands bevolkingsregister ingeschreven. In juni 2014 is hem per brief bericht dat de Inspecteur meent dat hij vanaf begin 2002 woonachtig is in Nederland. In diezelfde brief wordt X uitgenodigd om aangiften IB/PVV te doen voor de jaren 2002 t/m 2013. X heeft voor geen van de jaren aangifte gedaan.

De Inspecteur heeft verzuimd alle zaakstukken over te leggen. Hof Den Bosch verbindt hieraan de consequentie dat (i) de Inspecteur voor de jaren 2002 tot en met 2010 niet beschikt over een nieuw feit en (ii) voor de toepassing van de verlengde navorderingstermijn ervan moet worden uitgegaan dat de Inspecteur niet voortvarend heeft gehandeld.

Het Hof is van oordeel dat X in de onderhavige jaren in Nederland woonde. Het niet retourneren van de aangiftebiljetten leidt volgens het Hof tot kwade trouw, ook indien die gedraging na afloop van de aanslagtermijn heeft plaatsgevonden. X heeft niet de vereiste aangifte gedaan, zodat omkering en verzwaring van de bewijslast geldt.

Beantwoording van de vraag of sprake is van een in het buitenland opgekomen of gehouden inkomens- of vermogensbestanddeel moet plaatsvinden aan de hand van de normale regels van stelplicht en bewijslast. Dat betekent dat de stelplicht en bewijslast daarvan rusten op de Inspecteur. Het Hof beoordeelt per inkomensbestanddeel en per jaar of de Inspecteur daaraan heeft voldaan.

Het beroep van X op het arrest Passenheim-van Schoot (HvJ 11 juni 2009, C-157/08, ECLI:EU:C:2009:368) wordt verworpen. X slaagt er voorts niet in aan te tonen dat en in hoeverre de (navorderings)aanslagen onjuist zijn. Al met al is het hoger beroep van beide partijen gegrond, aldus het Hof.

X heeft met dertien middelen cassatieberoep ingesteld.

A-G Niessen meent dat X na het verstrijken van de reguliere aanslagtermijn mag worden uitgenodigd tot het doen van aangiften IB/PVV.

Hij gaat verder onder meer uitvoerig in op de vraag of de verlengde navorderingstermijn kan worden toegepast op inkomsten verkregen uit Curaçao en de Turks- en Caicoseilanden, beide ‘landen en gebieden overzee’ (LGO) als geregeld in artikel 198 e.v. VWEU. LGO zijn volgens de Considerans bij het LGO-besluit niet derde landen. Nu de Inspecteur in deze zaak wordt geacht niet voortvarend te hebben gehandeld, is toepassing van de verlengde navordering ex artikel 16, lid 4, AWR volgens de A-G disproportioneel en derhalve niet mogelijk voor de inkomens- en vermogensbestanddelen uit Curaçao en uit de Turks- en Caicoseilanden. Op dit punt (middel 12) is het cassatieberoep gegrond. De overige middelen falen, aldus de A-G.

Metadata

Rubriek(en)
Formeel belastingrecht
Belastingtijdvak
2002-2013
Instantie
A-G
Datum instantie
28 januari 2022
Rolnummer
20/02893
ECLI
ECLI:NL:PHR:2022:79
Auteur(s)
mr. dr. I.J. Krukkert
Belastingdienst
NLF-nummer
NLF 2022/0539
Aflevering
17 maart 2022
Judoregnummer
JCDI:NFB4888
bwbr0002320&artikel=6&lid=1,bwbr0002320&artikel=6&lid=1,bwbr0002320&artikel=16&lid=4,bwbr0002320&artikel=16&lid=4,bwbr0005537&artikel=8:42,bwbr0005537&artikel=8:42,bwbr0006736&artikel=2&lid=1,bwbr0006736&artikel=2&lid=1,bwbr0006736&artikel=4,bwbr0006736&artikel=4,bwbv0001506&artikel=63,bwbv0001506&artikel=63,bwbv0001506&artikel=64,bwbv0001506&artikel=64

Naar de bovenkant van de pagina