Direct naar content gaan

Samenvatting

Door de Belastingdienst is vanaf medio 2012 informatie opgevraagd over een nv en een stichting die op Curaçao waren gevestigd en in 2010 zijn geliquideerd. Deze informatie kon van belang zijn voor de belastingheffing van A, die in 2013 is overleden. Aangezien door C (de zoon van A) niet alle verzochte informatie is verstrekt, is de inlichtingenplicht geschonden, aldus de Inspecteur. Hij heeft daarom een informatiebeschikking voor de jaren 2003 tot en met 2009 vastgesteld.

In geschil is of deze rechtsgeldig is vastgesteld.

Volgens Hof Arnhem-Leeuwarden is dat het geval. Het acht de schending van de inlichtingenplicht voldoende ernstig als rechtvaardiging voor een informatiebeschikking. Ondanks dat C (die namens de erven optreedt) in de maanden juni en juli 2013 feitelijk de beschikking over de administraties van de nv en de stichting had en daarvan kopieën mocht maken, hebben de erven ervoor gekozen om helemaal niets aan de Inspecteur te overleggen. Het Hof acht de dreiging van omkering en verzwaring een proportioneel middel om de erven ertoe te bewegen te voldoen aan de op hen rustende verplichtingen.

Het Hof heeft geen nieuwe termijn gesteld om te voldoen aan de in de informatiebeschikking bedoelde verplichtingen en volgens de Hoge Raad is dat terecht. De strekking van de in artikel 47, lid 1, onderdeel a en b, AWR opgenomen verplichtingen brengt mee dat degene aan wie een in deze bepaling bedoeld verzoek is gedaan en die toegang heeft tot (de inhoud van) door een derde ter beschikking gestelde gegevensdragers, gehouden is de gevraagde informatie te verstrekken, ongeacht het feit of daarvoor door die derde geen instemming is gegeven.

Ook alle overige door de erven in cassatie aangevoerde klachten worden verworpen. De Hoge Raad merkt wel op dat het Hof van een onjuiste rechtsopvatting is uitgegaan door – ten overvloede – te overwegen dat een doelmatige procesgang wordt verstoord indien in de procedure ter zake van de belastingaanslag opnieuw een oordeel wordt gegeven over de aard en ernst van de aan de belanghebbende toe te rekenen tekortkoming.

Indien bij onherroepelijke uitspraak is vastgesteld dat de informatiebeschikking geheel of ten dele in stand blijft, staat de rechtmatigheid van het daarmee corresponderende verzoek om informatie vast. Er is echter geen aanleiding om de rechter die over de belastingaanslag oordeelt, in verdergaande mate te beperken in zijn onderzoek naar hetgeen bepalend is voor het al dan niet toepassen van het in artikel 27e, lid 1, AWR voorziene rechtsgevolg. Dit volgt uit HR 10 februari 2017, 16/02729, ECLI:NL:HR:2017:130, NLF 2017/0380.

De op 1 juli 2011 ingevoerde informatiebeschikking heeft al voor de nodige rechtspraak gezorgd. Net als uit deze rechtspraak volgt ook uit de evaluatie van het wetsvoorstel ‘Rechtsbescherming belastingplichtigen bij controlehandelingen fiscus’ – kortweg de Wet Dezentjé – zoals op 30 november 2016 naar de Tweede Kamer gestuurd, dat de regeling aan de ene kant weliswaar voor betere rechtsbescherming heeft gezorgd maar aan de andere kant ook tekortkomingen kent. Zie ook het commentaar van de NOB op de evaluatie. De vraag in welke procedure – informatiebeschikking en/of aanslag – de omkering van de bewijslast aan de orde kan komen, stond nog open. Die beantwoordt de Hoge Raad in dit arrest en het op dezelfde dag gewezen arrest met nummer 16/02729. In het onderhavige arrest verwijst de Hoge Raad naar zijn uitgebreide motivering in dat arrest. Daarin maakt hij duidelijk dat zowel in de procedure tegen de informatiebeschikking als in die tegen de aanslag de omkering van de bewijslast aan de orde kan komen. Daarbij neemt de Hoge Raad voor lief dat dit eventueel twee keer aan de orde komt. Hiermee is de rechtsbescherming van belastingplichtigen gebaat. Voor een verdere toelichting verwijs ik naar het commentaar van De Roos bij de andere zaak. Naast dit punt waren in de onderhavige zaak nog twee andere belangwekkende kwesties aan de orde.

Stukken van derden

Metadata

Rubriek(en)
Formeel belastingrecht
Belastingtijdvak
2003-2009
Instantie
HR
Datum instantie
10 februari 2017
Rolnummer
16/01377
ECLI
ECLI:NL:HR:2017:192
Auteur(s)
mr. J.M. van der Vegt
Meijburg & Co
NLF-nummer
NLF 2017/0381
Aflevering
23 februari 2017
Judoregnummer
JCDI:NFB316
bwbr0002320&artikel=27e&lid=2,bwbr0002320&artikel=27e,bwbr0002320&artikel=27h&lid=2,bwbr0002320&artikel=47&lid=1,bwbr0002320&artikel=47,bwbr0002320&artikel=52a

Naar de bovenkant van de pagina