Direct naar content gaan

Samenvatting

In deze conclusie (en in de conclusie van dezelfde datum met nummer 19/00189) gaat A-G IJzerman in op de vraag of de bezitstermijn van vijf jaren in de bedrijfsopvolgingsregeling (BOR) ook afzonderlijk moet worden toegepast op een door een indirect aanmerkelijk belang verworven onderneming.

Op 19 december 2014 hebben X en Y (belanghebbenden) van hun vader, als schenker, ieder 20% verkregen van het aandelenkapitaal in A (holding).

De Inspecteur heeft in het kader van de berekening van schenkbelasting geweigerd de bedrijfsopvolgingsregeling (BOR) toe te passen, voor zover de waarde van de geschonken aandelen ziet op een aangekochte onderneming door het via A gehouden indirect aanmerkelijk belang in F (bv). Deze vennootschap heeft op 18 september 2013 van G (bv) de activa en passiva gekocht, op dat moment een zelfstandige materiële onderneming vormend.

X en Y en de Inspecteur verschillen van mening over de toepassing van de bezitstermijn, zoals neergelegd in artikel 35d, lid 1, SW 1956. De van G aangekochte onderneming was op het moment van de schenking korter dan vijf jaren in het bezit van F.

Rechtbank Noord-Holland is van oordeel dat de schenker ten tijde van de schenking nog geen vijf jaren ondernemer was met betrekking tot de aangekochte onderneming en dat niet is voldaan aan de bezitstermijn, waardoor de BOR in zoverre niet van toepassing is op de aan X en Y geschonken aandelen in A. Het oordeel van de Rechtbank is gebaseerd op uitleg van de bezitstermijn, zoals neergelegd in artikel 35d, lid 1, onderdeel a, SW 1956.

X en Y hebben tegen dit oordeel (sprong)cassatieberoep ingesteld, maar volgens A-G IJzerman dient de Hoge Raad dit ongegrond te verklaren.

De A-G meent dat de Rechtbank weliswaar niet precies het juiste wettelijke toetsingskader heeft aangelegd, maar dat dit X en Y niet kan baten. Aan de bezitstermijn van vijf jaren bij de schenking is volgens de A-G niet voldaan nu de activa en passiva op 18 september 2013 zijn aangekocht en de aandelen in A op 19 december 2014 aan X en Y zijn geschonken.

Voorts concludeert de A-G dat de Rechtbank terecht heeft geoordeeld dat op grond van artikel 35d, lid 1, onderdeel c, SW 1956, elke verwerving van een (zelfstandig onderdeel van een) onderneming ertoe leidt dat voor dat deel een nieuwe bezitstermijn gaat lopen. De Rechtbank heeft verder terecht geoordeeld dat de bezitseis ook aan de vrijstelling in de weg staat als er geen sprake is van misbruik. Ten slotte merkt de A-G op dat bepaald naderhand gepubliceerd beleid van de Belastingdienst een en ander in deze procedure inhoudelijk niet anders maakt.

A-G IJzerman heeft conclusie genomen naar aanleiding van het cassatieberoep tegen de (ongepubliceerde) uitspraak van Rechtbank Noord-Holland van 19 februari 2018. In geschil is de toepassing van de bezitseis van artikel 35d, lid 1, onderdeel c, SW 1956. Uit de weergegeven feiten blijkt dat de vader alle certificaten van aandelen in E Holding bezat, die op haar beurt 55% in H Holding bezat. H Holding bezat 100% van H Audit bv en 85% van de aandelen in F bv. Deze laatste had op 18 september 2013 een zelfstandige onderneming van G bv gekocht, door middel van een activa-/passivatransactie. Uit de feiten blijkt niet dat E Holding of haar deelnemingen een materiële onderneming dreven, maar dit kan worden afgeleid uit r.o. 5.16 waarin wordt gesproken over ‘een al langer bestaande, meer omvattende onderneming bij de Holding’ en dit is eveneens af te leiden uit het geschil.

In geschil is namelijk of de bedrijfsopvolgingsregeling kan worden toegepast op de van G bv overgenomen zelfstandige onderneming bij de schenking van 40% van de certificaten van aandelen in E Holding aan de zoon en dochter op 19 december 2014. Volgens de Rechtbank was dit niet mogelijk, aangezien de schenker met betrekking tot de aangekochte onderneming nog geen vijf jaar ondernemer was (artikel 35d, lid 1, onderdeel a, SW 1956). Hoewel de Rechtbank niet het juiste wettelijke toetsingskader heeft aangelegd, omdat sprake was van een aanmerkelijk belang, wordt volgens de A-G ook bij het door hem gehanteerde toetsingskader niet voldaan aan de dubbele bezitseis van vijf jaar. Bij schenking van een aanmerkelijk belang geldt een dubbele bezitseis aangezien de schenker het aanmerkelijk belang gedurende vijf jaar voorafgaand aan de schenking moet bezitten en het lichaam waarop het aanmerkelijk belang betrekking heeft, gedurende die periode een materiële onderneming moet drijven. Hoewel de schenker de aandelen in de Holding al meer dan vijf jaar in zijn bezit had, is volgens de A-G niet voldaan aan de tweede bezitseis, aangezien de Holding de onderneming op 18 september 2013 heeft aangekocht en de certificaten van aandelen van de Holding op 19 december 2014 zijn geschonken. Volgens de A-G gaat voor de aangekochte onderneming een nieuwe bezitstermijn lopen. 

Metadata

Rubriek(en)
Schenk- en erfbelasting
Belastingtijdvak
2014
Instantie
A-G
Datum instantie
21 augustus 2019
Rolnummer
19/01695
ECLI
ECLI:NL:PHR:2019:827
Auteur(s)
mr. T.C. Hoogwout
Erasmus Universiteit Rotterdam/FBN
NLF-nummer
NLF 2019/2073
Aflevering
19 september 2019
Judoregnummer
JCDI:NFB2736
bwbr0002226&artikel=35b&lid=1,bwbr0002226&artikel=35b&lid=1,bwbr0002226&artikel=35c&lid=1,bwbr0002226&artikel=35c&lid=1,bwbr0002226&artikel=35d,bwbr0002226&artikel=35d

Naar de bovenkant van de pagina