Direct naar content gaan

Samenvatting

Dit betreft een gemeenschappelijke bijlage bij de conclusies van A-G Wattel van 8 oktober 2019 in de zaken met nummer 19/02014 en 19/02019. Het gaat over de vraag of Nederland bevoegd is om het box 3-inkomen van werknemers van het Europese Octrooi Bureau (EOB) te Rijswijk te belasten. Artikel 10, lid 6, Zetelovereenkomst tussen Nederland en de Europese Octrooiorganisatie (EOO) van 27 juni 2006 onthoudt bepaalde daarin voorziene fiscale voorrechten en immuniteiten aan EOB-werknemers die Nederlander zijn of duurzaam verblijf houden in Nederland. In geschil is of dit voorbehoud hen fiscaal discrimineert doordat hun box 3-inkomen niet is vrijgesteld, anders dan bij niet-Nederlands personeel van het EOB (dat ook geen duurzaam-verblijfstatus (DV-status) heeft).

Hof Den Haag heeft geoordeeld dat de discriminatieverboden van artikel 14 EVRM en artikel 26 IVBPR niet zijn geschonden omdat de bijzondere band tussen Nederlandse onderdanen en Nederland voldoende rechtvaardiging biedt voor Nederlandse belastingheffing ten laste van overig inkomen van Nederlandse werknemers van internationale organisaties.

Er is wel sprake van schending van artikel 45 VWEU, aldus het Hof. Volgens het Hof verbiedt artikel 45 VWEU ook discriminatie van eigen onderdanen als die ertoe leidt dat Nederlanders die hun verdragsvrijheden hebben gebruikt en willen terugkeren naar Nederland ongerechtvaardigd worden benadeeld ten opzichte van onderdanen van andere lidstaten die hun recht op vrij verkeer uitoefenen om naar Nederland te komen. Het Hof ziet hiervoor geen EU-rechtelijk erkende rechtvaardiging.

Deze gemeenschappelijke bijlage betreft twee zaken die zijn aangespannen door Nederlandse werknemers van het Europees Octrooi Bureau (EOB). Belanghebbende X woont en werkt eerst in München voor het hoofdkantoor van de Europese Octrooiorganisatie (EOO). Van 1 september 2004 tot en met 31 december 2014 emigreert hij naar Nederland om werkzaam te zijn bij de Nederlandse vestiging, het EOB. Belanghebbende Y is eveneens reislustig. Hij woont en werkt tot en met 31 augustus 1997 in Londen en komt daarna terug naar Nederland. Hij werkt vanaf 1 september 1997 bij het EOB. Hij wisselt niet alleen van woonplaats, maar ook van nationaliteit: van 2002 tot en met 2009 draagt hij de Ierse nationaliteit, sinds 2010 is hij weer Nederlander.

Bij beide Nederlanders heeft de Inspecteur de volledige rendementsgrondslag in de heffing betrokken. Het draait nu om de vraag of Nederland daartoe bevoegd is. Artikel 10 van de Zetelovereenkomst tussen gastland Nederland en de Europese Octrooiorganisatie behelst immers een belastingvrijstelling voor werknemers van het EOB. Onderdeel van dit fiscale privilege is een vrijwel volledige vrijstelling van de vermogensrendementsheffing. Slechts de in Nederland gelegen onroerende zaken worden als box 3-vermogen belast. Deze fiscale immuniteit voor box 3 wordt evenwel uitgesloten voor EOB-werknemers die Nederlander zijn of duurzaam verblijf houden in Nederland. In geschil is of dit voorbehoud deze Nederlandse belastingplichtigen fiscaal discrimineert ten opzichte van niet-Nederlands personeel van het EOB. Gezien de vergelijkbaarheid van deze zaken heeft A-G Wattel gekozen voor een gemeenschappelijke bijlage waarin de achtergronden, wetteksten, parlementaire historie, jurisprudentie en literatuur over dit fiscale privilege en zijn beperkingen zijn opgenomen. Dat is een voor de hand liggende keuze, het leidt evenwel tot heen-en-weer geblader.

Metadata

Rubriek(en)
Inkomstenbelasting
Belastingtijdvak
2006-2014
Instantie
A-G
Datum instantie
8 oktober 2019
Rolnummer
19/02014 en 19/02019
ECLI
ECLI:NL:PHR:2019:1074
Auteur(s)
mr. dr. S.M.H. Dusarduijn RB
Tilburg University
NLF-nummer
NLF 2019/2511
Aflevering
21 november 2019
Judoregnummer
JCDI:NFB2854
bwbr0001840&artikel=40,bwbr0001840&artikel=40,bwbr0002320&artikel=39,bwbr0002320&artikel=39,bwbr0006736&artikel=33,bwbr0006736&artikel=33,bwbv0001506&artikel=45,bwbv0001506&artikel=45

Naar de bovenkant van de pagina