Inbreng verhuurde onderneming in nieuw opgerichte bv; geruisloze-inbrengfaciliteit
Hof Amsterdam, 23 augustus 2022
Gerelateerde content
- Wet en parlementaire geschiedenis(4)
- Internationale regelgeving
- Lagere regelgeving
- Besluiten(19)
- Jurisprudentie(76)
- Commentaar NLFiscaal(8)
- Literatuur(10)
- Recent(5)
- Kennisgroepstandpunt(2)
Samenvatting
X (belanghebbende) drijft sinds 1997 een onderneming in de vorm van een eenmanszaak. De onderneming houdt zich bezig met de verkoop van motorbrandstoffen en shop-artikelen. Daarnaast wordt een carwash geëxploiteerd en wordt één caravan verhuurd. Op 12 juli 2010 zijn X en A (bv) een huurovereenkomst aangegaan inzake de huur van de onderneming van X.
Bij notariële akte van 29 maart 2018 heeft X een bv opgericht (hierna: Z). Bij notariële akte van eveneens 29 maart 2018 is de eenmanszaak van X ingebracht in Z.
De Inspecteur heeft het verzoek van X om toepassing van de geruisloze-inbrengfaciliteit van artikel 3.65 Wet IB 2001 afgewezen.
Dat acht Hof Amsterdam onterecht.
Tussen partijen is niet in geschil dat X tot aan de verhuur in juli 2010 ondernemer in de zin van artikel 3.4 Wet IB 2001 was. In die hoedanigheid was hij gerechtigd tot het vermogen van de onderneming.
Het Hof volgt veronderstellenderwijs het betoog van de Inspecteur dat X vanaf het moment van verhuur in juli 2010 geen ondernemer is in de zin van artikel 3.4 Wet IB 2001.
Volgens het Hof blijft X evenwel ook vanaf juli 2010 winst uit onderneming genieten, zij het als medegerechtigde tot het vermogen van een onderneming in de zin van artikel 3.3, lid 1, aanhef en onderdeel a, Wet IB 2001. Van belang hierbij is dat de maximale huurperiode vijftien jaar bedraagt en de tot de verhuurde onderneming behorende vermogensbestanddelen na ommekomst van die huurperiode weer aan X toevallen, zodat hij bij de waardeontwikkeling daarvan een belang blijft houden. In samenhang met de omstandigheid dat X de onderneming tot juli 2010 zelf dreef, vormt deze medegerechtigdheid een rechtstreekse voortzetting van zijn eerdere gerechtigdheid als ondernemer. De bijzondere status van X (te weten die van medegerechtigde) staat bij de inbreng in (de nieuw opgerichte) Z bv aan toepassing van de faciliteit niet in de weg.
Het hoger beroep van X is gegrond.
BRON
Uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer op het hoger beroep van belanghebbende, wonende te [plaats] , belanghebbende,
gemachtigden: mrs. N.J. Buisman en E. de Hart (BDO Accountants en Belastingadviseurs B.V.)
tegen de uitspraak van 1 december 2020 in de zaak met kenmerk HAA 20/1608 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst , de inspecteur.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. Belanghebbende heeft op 18 april 2018 een verzoek om toepassing van artikel 3.65 Wet IB 2001 (geruisloze omzetting) ingediend. De inspecteur heeft dit verzoek bij beschikking van 14 maart 2019 afgewezen.
1.2. Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de inspecteur, bij uitspraak op bezwaar van 20 december 2019, de beschikking gehandhaafd.
1.3. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld. Bij uitspraak van 1 december 2020 heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard.
1.4. Het tegen deze uitspraak door belanghebbende ingestelde hoger beroep is bij het Hof (per fax) ingekomen op 15 januari 2021. Een nadere motivering van het hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 10 februari 2021. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5. Belanghebbende heeft bij brief van 20 april 2021 een conclusie van repliek ingediend. De inspecteur heeft bij brief van 11 mei 2021 een conclusie van dupliek ingediend.
1.6. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 augustus 2022. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.
2. Feiten
2.1. De rechtbank heeft de volgende feiten vastgesteld (in de uitspraak van de rechtbank wordt belanghebbende aangeduid als ‘eiser’ en de inspecteur als ‘verweerder’):
-
Verhuurder eigenaar is van het motorbrandstoffenverkooppunt aan de [adres] , [postcode] te [plaats] (…)
-
Verhuurder drijft sinds 1997 [Y] , hierna te noemen “Onderneming” De onderneming houdt zich bezig met de verkoop van motorbrandstoffen en shop artikelen aan particulieren en bedrijven Daarnaast wordt een uitgebreide carwash geexploiteerd.
-
Verhuurder wenst de feitelijke exploitatie van het servicestation over te dragen aan Huurder Verhuurder wenst Huurder daartoe in de gelegenheid te stellen door middel van verhuur van de onderneming Dit houdt in dat Verhuurder het motorbrandstoffenverkooppunt wil verhuren aan Huurder, gelijk Huurder dit van Verhuurder wil huren Verhuurder stelt daarnaast aan huurder ter beschikking de handelsnaam van de onderneming, de inventaris alsmede de goodwill in de zin van bekendheid en klantenkring Voor de huur c q verhuur gelden de navolgende voorwaarden
2 1 De huurovereenkomst wordt aangegaan voor een periode van tien (10) jaar ingaande 15 juli 2010 en eindigende 14 juli 2020
2 2 Na het verstrijken van de onder 2 1 genoemde periode wordt deze overeenkomst verlengd met een periode van 5 jaar, behoudens schriftelijke opzegging door Huurder met een opzegtermijn van 1 jaar (…)
2 3 Partijen komen overeen dat de maximale huurperiode 15 jaar zal bedragen en derhalve uiterlijk eindigt op 14 juli 2025 (…)
2 4 Bij het einde van de huurovereenkomst zal door Verhuurder op geen enkele wijze aan Huurder een vergoeding worden betaald voor aangebrachte wijzigingen c q investeringen door Huurder dan wel door toegenomen goodwill als gevolg van inzet van Huurder
(…)
3 Huurprijs en betaling
3 1 De huurprijs is door partijen vastgesteld op € 180.000,00 (exclusief BTW) per contractjaar (…)
3 2 Naast de huurprijs genoemd in artikel 3 1 is Huurder aan Verhuurder een variabele huurvergoeding verschuldigd (…)
(…)
4 Overige Lasten en Belastingen
4 1 Het eigenaarsgedeelte van de onroerende zaak belasting of de hiervoor in de plaats te stellen heffing, de opstal- en brandverzekering van de gebouwen alsmede de verschuldigde waterschapslasten, zijn voor rekening van de Verhuurder
4 2 Voor rekening van de Huurder komen het gebruikersgedeelte van de onroerende zaakbelasting, rioolheffingen en alle lasten welke direct of indirect verband houden met de exploitatie van het tankstation
4 3 De op het Gehuurde rustende kosten voor het aanleggen en in stand houden van nutsvoorzieningen zijn voor rekening van Verhuurder De gebruikskosten van het net en de verbruikskosten van de nutsvoorzieningen zijn voor rekening van de Huurder
(…)
6 Onderhoud
6 1 Huurder zal voor eigen verantwoording en rekening alle onderhoud, herstellingen of vernieuwingen, inclusief (wettelijk verplichte) periodieke keuringen ten aanzien van het Gehuurde, op deugdelijke wijze (laten) verrichten Huurder zal binnen de looptijd van de overeenkomst zorg dragen voor vervanging van de Carwash en de shopinrichting up-to-date houden
6 2 Voor rekening van Verhuurder komt het groot- onderhoud van de gebouwen met uitzondering van de luifel en het schilderwerk
(…)
9 Milieu
9 1 Bij de aanvang van de huurovereenkomst zal in opdracht en voor rekening van Verhuurder een 0-situatieonderzoek van de bodem worden uitgevoerd (…)
9 2 Voor zover uit het onderzoek zoals is genoemd bij artikel 9 1 mocht blijken dat sprake is van een saneringsnoodzaak dan zal deze sanering voor rekening van Verhuurder worden uitgevoerd zonder dat Verhuurder uit welke hoofde dan ook aansprakelijk is jegens de Huurder (…)
9 3 Als blijkt dat sanering noodzakelijk is, (…), dan is Verhuurder gehouden tot onmiddellijke uitvoering van genoemde sanering en zal de ingangsdatum van de huur opschuiven tot de sanering is afgerond (…)
9 4 Na afloop van de huur zal binnen 1 (één) maand een soortgelijk onderzoek als genoemd bij artikel 9 1 plaatsvinden op basis van dezelfde uitgangspunten Dit onderzoek zal in opdracht en voor rekening worden uitgevoerd van Huurder Blijkt na dit laatste onderzoek dat tijdens de huurperiode een vervuiling is ontstaan van de bodem, c q dat aanwezige concentraties van aanwezige vervuiling in waarde zijn gestegen ten opzichte van de nulsituatie, dan dient de Huurder voor zijn rekening de hierdoor ontstane schade te vergoeden aan Verhuurder c q zorg te dragen voor de onmiddellijke verwijdering van deze vervuiling op eerste verzoek daartoe van Verhuurder.
(…)
10 Overname Personeel en Voorraden
2.2. Nu de hiervoor vermelde feiten door partijen niet zijn bestreden zal ook het Hof daarvan uitgaan.
3. Geschil in hoger beroep
3.1. Ook in hoger beroep is in geschil of de inspecteur het verzoek van belanghebbende om toepassing van artikel 3.65 Wet IB 2001 (geruisloze inbreng) terecht heeft afgewezen.
3.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Voor hetgeen zij daaraan ter zitting hebben toegevoegd wordt verwezen naar het van het verhandelde ter zitting opgemaakte proces-verbaal.
4. Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft met betrekking tot het geschil het volgende overwogen:
-
de huursom aan de gemeente [plaats] in verband met de huur van een perceel grond voor de plaats van de opslagtank voor LPG;
-
het eigenaarsgedeelte van de onroerendezaakbelasting;
-
de opstal- en brandverzekering van de gebouwen;
-
de waterschapslasten;
-
de kosten voor het aanleggen en in stand houden van nutsvoorzieningen;
-
de kosten in verband met groot onderhoud van de gebouwen met uitzondering van de luifel en het schilderwerk.
5. Beoordeling van het geschil in hoger beroep
5.1. In de Wet IB 2001 zijn, voor zover van belang, de volgende bepalingen opgenomen:
Uitbreiding begrip belastbare winst uit onderneming
Artikel 3.3
1. Belastbare winst uit onderneming is mede:
a. de winst die de belastingplichtige, anders dan als ondernemer of aandeelhouder, als medegerechtigde tot het vermogen van een onderneming geniet uit een of meer ondernemingen (paragraaf 3.2.2.);
b. het bedrag van de gezamenlijke voordelen die de belastingplichtige geniet uit hoofde van een schuldvordering op een ondernemer ten behoeve van een voor zijn rekening gedreven onderneming, indien zich een in het derde lid genoemde omstandigheid voordoet.
(…)
Begrip ondernemer
Artikel 3.4
In deze afdeling en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder ondernemer : de belastingplichtige voor rekening van wie een onderneming wordt gedreven en die rechtstreeks wordt verbonden voor verbintenissen betreffende die onderneming.
(…)
Omzetting in een NV of BV
Artikel 3.65
1. Indien een onderneming wordt omgezet in de vorm van een door een naamloze vennootschap of besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid gedreven onderneming, wordt, op verzoek van de belastingplichtige, voor het bepalen van de uit de onderneming in het kalenderjaar van omzetting genoten winst de onderneming, behalve voor de toepassing van artikel 3.54a, geacht niet te zijn gestaakt, mits de oprichters van de vennootschap in het aandelenkapitaal geheel of nagenoeg geheel in dezelfde verhouding gerechtigd zijn als in het vermogen van de omgezette onderneming en de door Onze Minister nader te stellen voorwaarden zijn vervuld. De eerste volzin is niet van toepassing in situaties als bedoeld in artikel 3.3, eerste lid, onderdeel b; in situaties als bedoeld in artikel 3.3, eerste lid, onderdeel a, is de eerste volzin slechts van toepassing indien de medegerechtigdheid van de belastingplichtige de rechtstreekse voortzetting vormt van zijn gerechtigdheid of medegerechtigdheid als ondernemer.
(...)
5.2. Tussen partijen is niet in geschil dat belanghebbende tot aan de verhuur in juli 2010 ondernemer in de zin van artikel 3.4 Wet IB 2001 was. In die hoedanigheid was hij gerechtigd tot het vermogen van de onderneming.
5.3. De inspecteur betoogt dat belanghebbende vanaf het moment van verhuur in juli 2010 geen ondernemer is in de zin van artikel 3.4 Wet IB 2001. Het Hof zal er veronderstellenderwijs van uitgaan dat dit betoog juist is. Dat staat evenwel niet noodzakelijkerwijs in de weg aan een geslaagd beroep op de in artikel 3.65 Wet IB 2001 opgenomen faciliteit (geruisloze inbreng).
5.4. Belanghebbende blijft naar het oordeel van het Hof namelijk ook dan vanaf juli 2010 winst uit onderneming genieten, zij het als medegerechtigde tot het vermogen van een onderneming (in de zin van artikel 3.3, lid 1, aanhef en onderdeel a, Wet IB 2001, hierna: medegerechtigde). Daarvoor acht het Hof van belang dat de maximale huurperiode 15 jaar bedraagt (zie artikel 2.3. van de huurovereenkomst) en de tot de verhuurde onderneming behorende vermogensbestanddelen (de mogelijk aanwezige stille reserves en goodwill daarbij inbegrepen) na ommekomst van die huurperiode weer aan belanghebbende toevallen, zodat hij bij de waardeontwikkeling daarvan een belang blijft houden. Gelet hierop in samenhang met de omstandigheid dat belanghebbende de onderneming tot juli 2010 zelf dreef, vormt deze medegerechtigdheid een rechtstreekse voortzetting van zijn eerdere gerechtigdheid als ondernemer (in de zin van artikel 3.4 Wet IB 2001; zie 5.2).
5.5. Op grond van het in 5.4 overwogene kan belanghebbende gebruik maken van de faciliteit van artikel 3.65 Wet IB 2001. De bijzondere status van belanghebbende (te weten die van medegerechtigde) staat namelijk bij de inbreng in (de nieuw opgerichte) [Z] B.V. aan toepassing van deze faciliteit niet in de weg. De wetgever heeft er immers nadrukkelijk voor gekozen de kring van gerechtigden tot de onderhavige faciliteit niet te beperken tot ‘echte’ ondernemers, maar deze ook open te stellen voor bepaalde medegerechtigden, te weten die medegerechtigden (zoals belanghebbende, zie 5.4) voor wie de medegerechtigdheid de rechtstreekse voortzetting vormt van de gerechtigdheid als ondernemer in de zin van artikel 3.4 Wet IB 2001.
5.6. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen heeft de inspecteur het verzoek om de toepassing van de faciliteit van artikel 3.65 Wet IB 2001 ten onrechte afgewezen.
De slotsom
5.7. De slotsom is dat het hoger beroep gegrond is. Gelet op de discretionaire bevoegdheid van de inspecteur tot het stellen van voorwaarden zal het Hof niet zelf in de zaak voorzien maar de inspecteur opdragen opnieuw op het bezwaar te beslissen met inachtneming van deze uitspraak.
6. Kosten
Het Hof acht termen aanwezig voor een kostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb. Het Hof stelt deze kosten op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 3.415,50 (4,5 punten voor proceshandelingen en factor 1 voor het gewicht van de zaak) ter zake van in de (hoger) beroepsprocedure beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
7. Beslissing
Het Hof:
- vernietigt de uitspraak van de rechtbank;
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- bepaalt dat de inspecteur opnieuw uitspraak op bezwaar doet met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
- veroordeelt de inspecteur in de kosten van belanghebbende tot een bedrag van € 3.415,50;
- gelast de inspecteur aan belanghebbende het in beroep (€ 48) en hoger beroep (€ 131) betaalde griffierecht te vergoeden (totaal: € 179).
De uitspraak is gedaan door mrs. M.J. Leijdekker, voorzitter, F.J.P.M. Haas en JP.R. van den Berg, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. W. de Gelder als griffier. De beslissing is op 23 augustus 2022 in het openbaar uitgesproken. Wegens verhindering van de voorzitter is deze uitspraak getekend door de oudste bijzitter.