Direct naar content gaan

Samenvatting

X (bv; belanghebbende), een naar Nederlands recht opgerichte bv, stelt dat zij feitelijk op Malta is gevestigd en daardoor alleen nog in Nederland belastingplichtig is voor Nederlandse bronnen, die er volgens haar niet zijn.

De onderhavige zaak gaat feitelijk over de vraag of Nederland (i) vennootschapsbelasting mag heffen over rente op vorderingen die zij heeft op haar Zwitserse aandeelhouder, en (ii) dividendbelasting mag heffen over de aan de Zwitserse aandeelhouder uitbetaalde dividenduitkeringen.

Met name zijn in geschil: (i) of de Inspecteur vertrouwen heeft gewekt, (ii) diens navorderingsbevoegdheid, (iii) of X feitelijk in Nederland of op Malta is gevestigd en, in het laatste geval, (iv) of het Nederlandse heffingsrecht wordt beperkt door de belastingverdragen met (a) Zwitserland en/of (b) Malta.

Anders dan Rechtbank Den Haag oordeelde Hof Den Haag dat X er niet op kon vertrouwen dat de Inspecteur akkoord was met het aannemen van feitelijke leiding op Malta, nu zij ten tijde van het overleg met de Inspecteur al niet van plan was om haar statutaire bestuur ook de daadwerkelijke leiding over haar bedrijfsactiviteiten te geven en niet alle relevante informatie heeft verstrekt. Voorts oordeelde het Hof dat het niet aannemelijk is dat tijdens het overleg de dividendbelasting is besproken, zodat zij ook ter zake van die belasting geen vertrouwen aan dat overleg kan ontlenen.

De Inspecteur heeft volgens het Hof aannemelijk gemaakt dat de werkelijke leiding van X in Nederland werd uitgeoefend. Het Hof zag geen ambtelijk verzuim en achtte daarom navordering gerechtvaardigd. Als de werkelijke leiding in Nederland zit, wordt Nederland door de belastingverdragen met Zwitserland en Malta niet beperkt in zijn heffingsrecht. Ten overvloede oordeelde het Hof dat ook als de werkelijke leiding wel op Malta zou zitten, Nederland toch, op grond van de remittancebepaling van artikel 2, lid 5, Verdrag Nederland-Malta, de rente-inkomsten zou mogen belasten.

Tegen dit oordeel heeft X met zes middelen cassatieberoep ingesteld, maar volgens A-G Wattel falen alle middelen. Hij geeft de Hoge Raad in overweging om het cassatieberoep van X ongegrond te verklaren.

De Hoge Raad heeft het beroep in cassatie tegen deze uitspraak verworpen onder verwijzing naar artikel 81 Wet RO (20/02384)

Metadata

Rubriek(en)
Internationaal belastingrecht
Belastingtijdvak
2011-2012
Instantie
A-G
Datum instantie
29 maart 2021
Rolnummer
20/02384
ECLI
ECLI:NL:PHR:2021:310
Auteur(s)
mr. J.M.W. van Walsem
vanOlde
NLF-nummer
NLF 2021/0938
Aflevering
6 mei 2021
Judoreg
NFB4307
bwbr0002672&artikel=2&lid=4,bwbr0002672&artikel=2&lid=4,bwbv0003762&artikel=2,bwbv0003762&artikel=2,bwbv0003762&artikel=4,bwbv0003762&artikel=4

Naar de bovenkant van de pagina