Direct naar content gaan

Samenvatting

In deze zaak heeft Hof Amsterdam het door X (belanghebbende) gedane verzoek om toekenning van een vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn voor beslechting van het geschil in hoger beroep afgewezen. Het heeft aan die afwijzing ten grondslag gelegd dat vanwege een tweetal bijzondere omstandigheden verlenging van de redelijke termijn van twee jaar voor berechting in hoger beroep met in totaal acht maanden is gerechtvaardigd.

Vertraging in verband met de weigering van de gemachtigde van X rechtvaardigt volgens het Hof een verlenging van de redelijke termijn met vier maanden (eerste bijzondere omstandigheid). 

Voorts is de coronapandemie een uitzonderlijke en onvoorzienbare situatie die een verlenging van de redelijke termijn van twee jaar voor berechting in hoger beroep met vier maanden rechtvaardigt, aldus het Hof (tweede bijzondere omstandigheid).

Voor zover X in cassatie opkomt tegen het oordeel van het Hof over de eerste bijzondere omstandigheid is het middel ongegrond. Dit oordeel van het Hof getuigt niet van een onjuiste rechtsopvatting (vgl. HR 15 oktober 2021, 21/00301, ECLI:NL:HR:2021:1512, r.o. 2.5.2).

Het oordeel van het Hof over de tweede bijzondere omstandigheid getuigt wel van een onjuiste rechtsopvatting (vgl. HR 27 mei 2022, 21/02977, ECLI:NL:HR:2022:752, NLF 2022/1096, met noot van Hennevelt, r.o. 3.4.1 en 3.4.2). Het Hof heeft de redelijke termijn van berechting in hoger beroep in zoverre ten onrechte met vier maanden verlengd, aldus de Hoge Raad.

Tot cassatie leidt dit niet. Uitgaande van een verlenging van de redelijke termijn met vier maanden, is de redelijke termijn voor berechting in hoger beroep overschreden met één maand. In casu kan worden volstaan met de constatering van overschrijding van deze termijn omdat met de procedure een zeer gering financieel belang gemoeid is geweest. Het Hof heeft immers – in cassatie onbestreden – vastgesteld dat indien het standpunt van X zou worden gevolgd, het financiële belang van de procedure een extra € 2 aan invorderingsrente bedraagt.

Het cassatieberoep wordt ongegrond verklaard.

Metadata

Rubriek(en)
Formeel belastingrecht
Belastingtijdvak
2019 t/m 2022
Instantie
HR
Datum instantie
22 september 2023
Rolnummer
22/02256
ECLI
ECLI:NL:HR:2023:1271
Auteur(s)
mr. drs. M.T.M. Hennevelt
Hof Arnhem-Leeuwarden
NLF-nummer
NLF 2023/2232
Aflevering
5 oktober 2023
Judoregnummer
JCDI:NFB6006
bwbr0005537&artikel=8:25,bwbr0005537&artikel=8:88&lid=1,bwbr0005537&artikel=8:25

Naar de bovenkant van de pagina