Direct naar content gaan

Samenvatting

In november 2012 is A (erflaatster) overleden. X is een van de erfgenamen.

Tot de nalatenschap behoorden certificaten van aandelen van drie vennootschappen. De vennootschappen houden zich bezig met de ontwikkeling en de verhuur van onroerende zaken.

In geschil is de toepassing van de BOR. Niet in geschil is dat activiteiten ten aanzien van de projectontwikkeling een materiële onderneming vormen en in aanmerking komen voor toepassing van de BOR.

De zaak was door de Hoge Raad (18 juni 2021, 20/01485, ECLI:NL:HR:2021:951, NLF 2021/1330) verwezen voor een nader onderzoek naar de vraag welke panden in redelijkheid kunnen worden toegerekend aan de projectontwikkelingsactiviteiten, teneinde het voor de BOR in aanmerking te nemen ondernemingsvermogen te berekenen.

Verwijzingshof Den Haag heeft geoordeeld dat de verwijzingsopdracht betrekking heeft op (i) verhuurde panden die in redelijkheid aan de ondernemingsactiviteiten toerekenbaar zijn, (ii) panden waarvan de huurders zijn uitgekocht, en (iii) een voormalig kantoorpand van E.

X heeft bij het verwijzingshof betoogd dat al deze panden op grond van het arrest van de Hoge Raad van 29 augustus 1997 (32.301, ECLI:NL:HR:1997:AA2251; het Pottenbakkers-arrest) ten minste tot het keuzevermogen en daarmee tot het ondernemingsvermogen moeten worden gerekend. Het Hof heeft dat betoog van de hand gewezen. Het heeft geoordeeld dat de desbetreffende panden, met uitzondering van het voormalige kantoorpand, niet aan de projectontwikkelingsactiviteiten kunnen worden toegerekend, omdat zij niet werden gebruikt ‘ten behoeve van’ of ‘in’ de materiële onderneming, maar daar een product van zijn. In het verleden (her)ontwikkelde panden die in 2012 werden verhuurd kunnen volgens het Hof daarom in redelijkheid niet aan de projectontwikkelingsactiviteiten worden toegerekend.

X komt in cassatie tevergeefs op tegen de oordelen van het verwijzingshof. Het verwijzingshof is ook niet van een te beperkte verwijzingsopdracht uitgegaan.

Het incidentele cassatieberoep van de staatssecretaris is wel gegrond.

Aan de in het Pottenbakkers-arrest omschreven rechtsregel komt voor de toepassing van de BOR geen betekenis toe.

Indien het Hof van een juiste rechtsopvatting was uitgegaan had het niet anders kunnen oordelen dan dat het voormalige kantoorpand van E in redelijkheid niet tot het ondernemingsvermogen kan worden gerekend omdat het reeds geruime tijd niet meer voor de projectontwikkelingsactiviteiten werd gebruikt, maar als belegging functioneerde. Het pand is derhalve ten onrechte in aanmerking genomen bij de bepaling van de omvang van het in verband met de bedrijfsopvolging verkregen ondernemingsvermogen.

De zaak is verwezen naar Hof Den Bosch om de verschuldigde erfbelasting te laten bepalen met inachtneming van dit arrest.

Metadata

Rubriek(en)
Schenk- en erfbelasting
Belastingtijdvak
2012
Instantie
HR
Datum instantie
18 augustus 2023
Rolnummer
22/04071
ECLI
ECLI:NL:HR:2023:1054
Auteur(s)
mr. A.M.A. de Beer
Grant Thornton
NLF-nummer
NLF 2023/1924
Aflevering
31 augustus 2023
Judoregnummer
JCDI:NFB5951
bwbr0002226&artikel=35b,bwbr0002226&artikel=35c,bwbr0002226&artikel=35c&lid=1,bwbr0011353&artikel=4.17a,bwbr0011353&artikel=4.17a&lid=1,bwbr0002226&artikel=35b,bwbr0002226&artikel=35c

Naar de bovenkant van de pagina