Direct naar content gaan

Samenvatting

X (belanghebbende) heeft in de jaren 2013 tot en met 2015 uitkeringen ontvangen op grond van de Ziektewet (hierna: de ZW-uitkeringen), in het jaar 2015 tot een bedrag van € 18.487. In oktober 2015 heeft het UWV bij diverse besluiten de ZW-uitkeringen over de periode van 18 november 2013 tot en met 11 oktober 2015 ingetrokken, waardoor X een totaalbedrag van € 40.909,88 moest terugbetalen. X heeft in 2015 niets terugbetaald. De Inspecteur heeft de in het jaar 2015 door X ontvangen ZW-uitkeringen in dat jaar in de heffing van IB/PVV betrokken.

Voor Hof Den Haag was in geschil of terecht IB/PVV is geheven over de ZW-uitkeringen.

Het Hof heeft geoordeeld dat de ZW-uitkeringen die in 2015 zijn betaald, in 2015 belastbaar zijn als inkomen uit werk en woning omdat X ze in dat jaar heeft ontvangen en toen niet te kennen heeft gegeven dat hij dit bedrag niet zou willen behouden. Het Hof heeft voorts geoordeeld dat het in 2015 teruggevorderde bedrag van € 40.909,88 niet is aan te merken als negatieve inkomsten in dat jaar omdat X niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij het bedrag heeft terugbetaald en er geen sprake is van een lening die rentedragend is geworden. Daartoe heeft het Hof overwogen dat het verschuldigd worden van wettelijke rente niet kan worden begrepen onder het begrip ‘rentedragend geworden’ van inkomsten.

Tegen dit oordeel heeft X cassatieberoep ingesteld, maar de Hoge Raad verklaart dit ongegrond.

Op grond van artikel 3.146 Wet IB 2001 wordt (negatief) loon geacht te zijn genoten op het tijdstip waarop het is ontvangen, verrekend, ter beschikking gesteld, rentedragend is geworden of vorderbaar en inbaar is geworden. Voor zover de klachten betogen dat het bestreden oordeel onjuist is omdat het bedrag aan teruggevorderde ZW-uitkeringen in 2015 rentedragend is geworden, falen zij. Met ‘rentedragend geworden’ in deze bepaling wordt niet gedoeld op de situatie waarin wegens vertraging in de voldoening van een geldsom rente wordt verschuldigd. Een vordering wordt pas rentedragend wanneer deze liquide is en blijft uitstaan onder het genot van rente voor de gerechtigde tot die vordering. Het oordeel van het Hof geeft dus niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting.

Conform Conclusie A-G Niessen (NLF 2019/2397, met noot van Van de Ven).

Metadata

Rubriek(en)
Inkomstenbelasting
Belastingtijdvak
2015
Instantie
HR
Datum instantie
20 december 2019
Rolnummer
19/00033
ECLI
ECLI:NL:HR:2019:2004
Auteur(s)
dr. F.M. Werger
Deloitte
NLF-nummer
NLF 2020/0098
Aflevering
9 januari 2020
Judoregnummer
JCDI:NFB2966
bwbr0002471&artikel=13a&lid=1,bwbr0011353&artikel=3.146,bwbr0011353&artikel=3.146

Naar de bovenkant van de pagina