Direct naar content gaan

Samenvatting

De gemeente Aalten heeft in de jaren 2004 tot en met 2007 twee nieuwe scholen laten bouwen. Deze heeft zij na gereedkomen verkocht aan een stichting (hierna: X) die ze aan onderwijsinrichtingen verhuurt. De prijs die de gemeente aan X voor de scholen in rekening heeft gebracht is veel lager dan de stichtingskosten. Hierdoor is voor de gemeente een groot voordelig verschil tussen de aftrek van de voordruk en de af te dragen btw ontstaan.

Na verwijzing door de Hoge Raad diende Hof Den Bosch te beslissen of deze overdracht ten behoeve van het in gebruik geven van de nieuwbouwscholen, het zogenoemde tussenschuiven van X, misbruik van recht oplevert.

Volgens het verwijzingshof is dat niet het geval. Het stond de gemeente vrij om te kiezen tussen twee mogelijkheden. Enerzijds het volgen van de hoofdregel (de overdracht van een schoolgebouw aan het bevoegd gezag). Anderzijds de verkoop en levering van de nieuwbouwscholen aan X, waarbij wordt bepaald dat de nieuwbouwscholen door de stichting aan het bevoegd gezag in gebruik worden gegeven. De gemeente was niet verplicht de mogelijkheid te kiezen waarbij het hoogste bedrag aan btw zou zijn verschuldigd. Zij had integendeel het recht om te besluiten tot de onderhavige overdracht aan X waarbij de omvang van de belastingschuld beperkt zou blijven. Hieraan doet niet af dat de gemeente een verkoopprijs heeft bedongen en ontvangen die lager is dan de kostprijs van de nieuwbouwscholen.

Tegen dit oordeel heeft de staatssecretaris cassatieberoep ingesteld. Hij betoogt dat het Hof de verwijzingsopdracht van de Hoge Raad kennelijk verkeerd heeft opgevat en daarom ten onrechte, dan wel onvoldoende gemotiveerd, heeft geoordeeld dat geen sprake is van misbruik van recht. Voorts betoogt hij dat het Hof een stelling van de Inspecteur verkeerd heeft begrepen.

De Hoge Raad verklaart het het cassatieberoep gegrond. Het Hof mocht bij zijn onderzoek na verwijzing niet volstaan met een onderzoek naar uitsluitend de toelaatbaarheid van het ‘tussenschuiven’ van X, maar diende opnieuw te onderzoeken, alle feitelijke en juridische omstandigheden van het geval in aanmerking nemende, of de gemeente in strijd met doel en strekking van de wet heeft gehandeld, en dat oordeel voldoende te motiveren.

Ook het tweede cassatiemiddel slaagt. Het Hof heeft de stelling op onjuiste gronden verworpen.

De zaak is verwezen naar Hof Amsterdam.

De ‘schoolconstructies’ zijn fiscaal vakidioom geworden. Essentie van deze structuren vormt de levering van nieuw opgeleverde schoolgebouwen door een gemeente aan de onderwijsinstelling tegen een fractie van de kosten van oplevering. De gemeente claimt volledige aftrek op de kosten van oplevering van de school en voldoet btw over de beduidend lagere verkoopprijs. De actieve betrokkenheid van gemeenten bij de realisatie van schoolgebouwen vloeit voort uit hun wettelijke verantwoordelijkheid voor de huisvesting van scholen in het basis-, voortgezet en speciaal onderwijs. Voor de financiering van deze taak krijgen gemeenten een bijdrage uit het Gemeentefonds.

De middelen die een gemeente bespaart op de btw, zullen ongetwijfeld goede publieke bestemmingen vinden. Desondanks valt goed te begrijpen dat de schoolconstructies weinig sympathie oproepen bij de Belastingdienst. Het verschil in btw-druk door het wel/niet toepassen van deze constructies verstoort het gelijke speelveld voor gemeenten. De Belastingdienst heeft de constructies op verschillende gronden, en met wisselend succes, geprobeerd te bestrijden. De voornaamste aangevoerde gronden:

Metadata

Rubriek(en)
Omzetbelasting
Belastingtijdvak
2004-2007
Instantie
HR
Datum instantie
6 januari 2017
Rolnummer
15/03526
ECLI
ECLI:NL:HR:2017:5
Auteur(s)
E. Sparidis MSc
Meijburg & Co
NLF-nummer
NLF 2017/0188
Aflevering
26 januari 2017
Judoregnummer
JCDI:NFB266
bwbr0002629&artikel=15&lid=4,bwbr0002629&artikel=15

Naar de bovenkant van de pagina