Direct naar content gaan

Gerelateerde content

  • Wet en parlementaire geschiedenis
  • Internationale regelgeving
  • Lagere regelgeving
  • Besluiten
  • Jurisprudentie
  • Commentaar NLFiscaal
  • Literatuur
  • Recent

Samenvatting

Deze uitspraak van 2 november 2021 is pas op 11 mei 2022 gepubliceerd.

X (bv; belanghebbende) heeft in 2006 en 2007 via een direct vertegenwoordiger 25 vrachtwagens aangegeven voor het vrije verkeer, waarbij steeds aanspraak is gemaakt op het preferentiële tarief dat geldt voor goederen van Israëlische oorsprong op grond van de Euro-Mediterrane Overeenkomst EU-Israël. Ten bewijze van de oorsprong heeft zij EUR.1-certificaten overgelegd waarin niet Israël, maar – afhankelijk van het merk – Nederland, Duitsland of Zweden als land van oorsprong is vermeld.

De Inspecteur heeft met een utb douanerechten nagevorderd op grond van artikel 220, lid 2, onderdeel b, CDW. De Hoge Raad heeft in een procedure over de utb geoordeeld dat de Inspecteur niet gehouden is om af te zien van de navordering.

De onderhavige procedure heeft betrekking op een verzoek om kwijtschelding op de voet van artikel 239 CDW voor 14 van de 25 vrachtwagens. Het betreft de vrachtwagens die, na in het vrije verkeer te zijn gebracht, zijn verkocht aan afnemers buiten de Europese Unie en daarom zijn geëxporteerd. De Inspecteur heeft het verzoek afgewezen.

Artikel 239 CDW bevat een algemene billijkheidsclausule die inhoudt dat invoerrechten worden terugbetaald of kwijtgescholden wanneer aan twee voorwaarden is voldaan, te weten (1) dat een bijzondere situatie bestaat en (2) er noch van klaarblijkelijke nalatigheid, noch van een frauduleuze handeling van de zijde van de belastingschuldige sprake is.

Hof Amsterdam acht geen sprake van een bijzondere situatie. Indien er veronderstellenderwijs van uit wordt gegaan dat wel sprake is van een bijzondere situatie, is volgens het Hof sprake van een klaarblijkelijke nalatigheid van X. De voorwaarden voor kwijtschelding op de voet van artikel 239 CDW zijn niet vervuld, concludeert het Hof.

De Hoge Raad heeft op 27 oktober 2023 het beroep in cassatie tegen deze uitspraak verworpen onder verwijzing naar artikel 81 Wet RO (21/05181)

Metadata

Rubriek(en)
Douane
Belastingtijdvak
2006-2007
Instantie
Hof Amsterdam
Datum instantie
2 november 2021
Rolnummer
20/00241
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2021:4425
NLF-nummer
NLF 2022/0990
Aflevering
19 mei 2022

Naar de bovenkant van de pagina