Direct naar content gaan

Gerelateerde content

Samenvatting

X (belanghebbende) staat vanaf 9 september 2010 ingeschreven als ingezetene van Nederland in de BRP. Hij heeft niet de Nederlandse nationaliteit. Op 12 mei 2016 is geconstateerd dat X als bestuurder van een personenauto in Nederland gebruikmaakte van de weg. Het betrof een in Polen geregistreerde auto. X had op dat moment de auto feitelijk tot zijn beschikking en hij had op dat moment zijn hoofdverblijf in Nederland.

De Inspecteur heeft met dagtekening 3 november 2016 op grond van artikel 34, lid 1, Wet MRB aan X een naheffingsaanslag MRB ten bedrage van € 3.552 opgelegd. Bij de berekening van het nageheven belastingbedrag heeft de Inspecteur (enkel) de tijdvakken van 1 januari 2012 tot en met 11 mei 2016 in aanmerking genomen. Tevens is een verzuimboete van € 3.552 opgelegd.

Bij Rechtbank Zeeland-West-Brabant is in geschil of de Inspecteur de naheffingsaanslag en de boete terecht en tot de juiste bedragen heeft opgelegd.

De Rechtbank heeft aan de Hoge Raad prejudiciële vragen gesteld over de bijzondere naheffingsregeling ter zake van buitenlandse kentekens.

De Hoge Raad beantwoordt de vragen van de Rechtbank als volgt:

    1. Er is geen grond artikel 34, lid 2, tweede volzin, Wet MRB buiten toepassing te laten wegens strijd met artikel 18 VWEU in gevallen waarin de nageheven MRB is berekend over een periode die niet eerder aanvangt dan met het begin van het vijfde kalenderjaar dat voorafgaat aan het jaar waarin de constatering plaatsvindt.
    2. Voor de beantwoording van vraag 1a maakt het geen verschil of de houder van een in het buitenland geregistreerd motorrijtuig dezelfde persoon is als degene op wiens naam het motorrijtuig in het buitenlandse kentekenregister staat gesteld.
  1. Voor het leveren van het tegenbewijs met betrekking tot de duur van de periode waarover het na te heffen bedrag op grond van artikel 34, lid 2, tweede volzin jo. artikel 7, lid 3, en artikel 13, lid 2, Wet MRB wordt berekend, is voldoende dat de belanghebbende aannemelijk maakt met ingang van welke dag het in het buitenland geregistreerde motorrijtuig in Nederland ter beschikking heeft gestaan.
  2. Indien MRB met toepassing van artikel 34, lid 1, Wet MRB wordt nageheven van degene die een in het buitenland geregistreerd motorrijtuig in Nederland feitelijk ter beschikking heeft in de zin van artikel 7, lid 1, onderdeel c, Wet MRB, heeft de belanghebbende de mogelijkheid het bewijs te leveren dat het motorrijtuig een of meer tussenliggende tijdvakken van de met toepassing van artikel 34, lid 2, Wet MRB voorgeschreven tijdsduur niet in Nederland ter beschikking heeft gestaan.
  3. Tot de grondslag van de verzuimboete behoort ook het bedrag aan nageheven belasting dat is berekend over de periode vóór 1 januari 2014.
  4. Bij de beoordeling of de opgelegde verzuimboete een passende en geboden sanctie is, moet de rechter rekening houden met alle relevante omstandigheden van het geval. Daartoe behoort ook de omstandigheid dat de hoogte van de nageheven belasting is komen vast te staan met toepassing van het berekeningsvoorschrift dat is neergelegd in artikel 34, lid 2, tweede volzin, Wet MRB en de daarbij gehanteerde, weerlegbare bewijsvermoedens. De rechter moet in zijn uitspraak ervan blijk geven dat hij die omstandigheid in aanmerking heeft genomen.

Nagenoeg conform Conclusie A-G Wattel (NLF 2019/0081, met noot van Elbert).

Metadata

Rubriek(en)
Autobelastingen
Belastingtijdvak
1 januari 2012 t/m 11 mei 2016
Instantie
HR
Datum instantie
4 april 2019
Rolnummer
18/02987
ECLI
ECLI:NL:HR:2019:483
Auteur(s)
Heleen Elbert
Elbert Fiscaal
NLF-nummer
NLF 2019/1011
Aflevering
2 mei 2019
Judoreg
NFB2449
bwbr0006324&artikel=7&lid=1,bwbr0006324&artikel=13&lid=2,bwbr0006324&artikel=34&lid=2

Naar de bovenkant van de pagina