Direct naar content gaan

Samenvatting

X (belanghebbende) is opgericht op 27 juli 2010. De enig aandeelhouder van X was B, een op 21 juli 2010 naar Luxemburgs recht opgerichte en feitelijk in Luxemburg gevestigde vennootschap.

Gedurende het boekjaar 2010-2011 is X de moedermaatschappij van een fiscale eenheid, die onder meer bestaat uit N. Op het moment van voeging in de fiscale eenheid met X was N reeds gevoegd in een fiscale eenheid met een aantal dochtermaatschappijen. De tot deze fiscale eenheid behorende vennootschappen stonden bekend onder de naam T-groep. De groep houdt zich bezig met levering, installatie en exploitatie van drank- en levensmiddelenautomaten en het leveren van bijbehorende ingrediënten. Naast het plaatsen van koffieautomaten en dergelijke bij diverse bedrijven, produceert men ook koffie.

B is opgericht ten behoeve van de overname van deze groep van de private-equityonderneming E. Met het oog op de overname van N heeft B een bedrag van € 43.000.000 gestort op de aandelen in X en heeft X voor een bedrag van € 634.855.232 aan geldleningen aangetrokken van B (hierna: de aandeelhouderslening). De aandeelhouderslening is vastgelegd in een overeenkomst van 14 oktober 2010.

De Inspecteur heeft de in de aangifte vpb 2010-2011 (en volgende jaren) geclaimde aftrek van de rente op de aandeelhouderslening niet toegestaan. In geschil is of de rente op de aandeelhouderslening aftrekbaar is van de fiscale winst van X.

Rechtbank Noord-Holland volgt de Inspecteur niet in zijn standpunt dat de aandeelhouderslening civielrechtelijk eigen vermogen betreft en evenmin in het standpunt dat sprake is van een schijnlening.

De Inspecteur stelt wel terecht dat sprake is van een deelnemerschapslening. De aandeelhouderslening kan namelijk niet los worden gezien van de opgezette financieringsstructuur, de verschuldigdheid van de overeengekomen rente is afhankelijk van de winst, de looptijd van de aandeelhouderslening heeft geen zelfstandige betekenis en de aandeelhouderslening is achtergesteld ten opzichte van alle andere crediteuren. Hiermee is voldaan aan de door de Hoge Raad geformuleerde criteria voor een deelnemerschapslening (zie HR 11 maart 1998, 32.240, ECLI:NL:HR:1998:AA2453 en HR 5 januari 2018, 16/01047, ECLI:NL:HR:2018:2). De rente op de aandeelhouderslening is om die reden niet aftrekbaar voor X. De beroepsgronden van X gericht tegen de correctie van de renteaftrek falen.

Niet in geschil is dat bij de vaststelling van de aanslag ten onrechte geen rekening is gehouden met een verrekenbaar verlies. Het beroep is daarom wel gegrond.

In deze zonder meer interessante uitspraak oordeelt de Rechtbank dat de aandeelhouderslening die is verstrekt in een private-equitystructuur, gekwalificeerd dient te worden als een deelnemerschapslening, waardoor de rente niet aftrekbaar is. Mijns inziens zou de uitspraak van de Rechtbank echter niet in stand moeten blijven.

Theoretisch kader Hoge Raad

Zoals bekend, is voor de fiscale kwalificatie in beginsel de civielrechtelijke vorm van de geldverstrekking beslissend. Een van de uitzonderingen op deze regel (zie nader het Unilever-arrest) is ingeval de geldverstrekking wordt aangemerkt als een deelnemerschapslening: een lening wordt onder zodanige voorwaarden verstrekt dat de schuldeiser met het door hem uitgeleende bedrag in zekere mate deel heeft in de onderneming van de schuldenaar. Uit het Unilever-arrest blijkt dat slechts sprake is van een deelnemerschapslening indien:

Metadata

Rubriek(en)
Vennootschapsbelasting
Belastingtijdvak
2010-2011
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Datum instantie
16 november 2018
Rolnummer
17/581
ECLI
ECLI:NL:RBNHO:2018:9865
Auteur(s)
prof. mr. dr. A.C.P. Bobeldijk
Loyens & Loeff/Nyenrode Business Universiteit
NLF-nummer
NLF 2019/0457
Aflevering
28 februari 2019
Judoregnummer
JCDI:NFB2304
bwbr0002672&artikel=10,bwbr0002672&artikel=10,bwbr0002672&artikel=10a&lid=4,bwbr0002672&artikel=10a&lid=4,bwbr0002672&artikel=8b,bwbr0002672&artikel=8b

Naar de bovenkant van de pagina