Direct naar content gaan

Gerelateerde content

Samenvatting

Woningcorporatie X heeft over 2010 een verlies aangegeven dat is veroorzaakt door afwaardering van haar huurwoningen. De Inspecteur heeft de aanslag conform de aangifte opgelegd en bij beschikking een verlies vastgesteld. X heeft tegen de aanslag en de verliesvaststellingsbeschikking bezwaar ingesteld; zij wil bij nader inzien niet afwaarderen en de alsdan resulterende winst doteren aan een herbestedingsreserve (artikel 12 Wet VpB 1969, oud), leidende tot een belastbaar bedrag ad nihil en een aanslag ad nihil. De Inspecteur heeft het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard wegens gebrek aan belang.

Rechtbank Gelderland stelde de Inspecteur in het gelijk omdat toewijzing van het bezwaar X niet in een betere positie kan brengen ter zake van de aanslag of ter zake van de beschikking. Tegen dit oordeel heeft X sprongcassatie ingesteld.

A-G Wattel geeft de Hoge Raad in overweging om het cassatieberoep gegrond te verklaren, de uitspraken van de Rechtbank en van de Inspecteur te vernietigen en de zaak terug te wijzen naar de Inspecteur.

Het is vaste jurisprudentie van de Hoge Raad dat de indiener van een rechtsmiddel niet-ontvankelijk moet worden verklaard indien hij geen belang heeft. Daarvan is sprake als het aanwenden van het rechtsmiddel hem niet in een betere positie kan brengen met betrekking tot het bestreden besluit (en eventuele bijkomende beslissingen). In het onderhavige geval heeft belanghebbende bezwaar ingesteld tegen een conform haar aangifte vastgestelde nihilaanslag en verliesbeschikking over het jaar 2010. Het standpunt van belanghebbende leidt ertoe dat het vastgestelde (afwaarderings)verlies moet worden verlaagd tot nihil, hetgeen op het eerste gezicht lijkt op een verslechtering van belanghebbendes positie voor het jaar 2010. Het belang van belanghebbende was evenwel gelegen in het verkleinen van het risico op verliesverdamping, maar volgens de Rechtbank manifesteert dat belang zich pas in de jaren ná 2010 waarin een alsnog in aanmerking te nemen afwaarderingsverlies het belastbare bedrag (wél) beïnvloedt.

In de onderhavige conclusie breekt de A-G (in r.o. 6.7) een lans om belanghebbende ‘gewoon ontvankelijk te achten’ en verder niet moeilijk te doen als daarmee de rechtszekerheid en eenvoud zouden zijn gediend. De A-G schaart zich volledig achter Lubbers die in zijn noot in BNB 2014/122 (bij het arrest van 11 april 2014) betoogt dat belastingplichtigen veel sneller dan nu zekerheid zouden moeten kunnen krijgen over de elementen van de fiscale winstbepaling (en niet pas in een later jaar waarin dat element zich manifesteert in een te hoge aanslag of te lage verliesbeschikking). De vraag die bij mij opkomt, is of het daardoor mogelijk wordt de omvang van één en hetzelfde verlies meere keren ter discussie te stellen, hetgeen dubbele procedures in de hand kan werken en waarmee de rechtszekerheid en eenvoud juist niet zijn gediend. Dat laat overigens onverlet de terechte klacht dat in een groot aantal gevallen veel sneller rechtszekerheid is gewenst dan pas op het moment waarop het belang zich manifesteert in een te hoge aanslag, hetgeen ook beter zou aansluiten bij de ontwikkelingen om belastingplichtigen steeds sneller zekerheid te bieden.

Metadata

Rubriek(en)
Formeel belastingrecht
Belastingtijdvak
2010
Instantie
AG
Datum instantie
20 juli 2016
Rolnummer
15/05579
ECLI
ECLI:NL:PHR:2016:855
Auteur(s)
mr. I.R.J. Thijssen
Belastingdienst
NLF-nummer
NLF 2016/0351
Aflevering
27 oktober 2016
Judoregnummer
JCDI:NFB16
,bwbr0005537&artikel=7:11

Naar de bovenkant van de pagina