Direct naar content gaan

Samenvatting

In deze zaak is de vraag aan de orde of een terrein waarop na sloop van een voormalig fabrieksgebouw nog een muur is overgebleven bebouwde grond is dan wel een bouwterrein.

X (bv; belanghebbende) heeft een perceel grond met een snoepfabriek verkregen. De snoepfabriek is gesloopt en na de sloop is op het perceel een muur achtergebleven. X heeft op een deel van het perceel nieuwbouw laten oprichten. Het overige deel van het perceel met de muur heeft zij vervolgens verkocht aan een derde. De Inspecteur heeft zich op het standpunt gesteld dat de levering van het terrein moet worden aangemerkt als de levering van een bouwterrein in de zin van artikel 11, lid 4, Wet OB 1968 (tekst 2016).

Hof Den Haag heeft echter geoordeeld dat de levering is vrijgesteld van omzetbelasting omdat hetgeen geleverd is vanwege de aanwezigheid van de muur als bebouwde grond moet worden aangemerkt.

De staatssecretaris heeft tegen dit oordeel cassatieberoep ingesteld en de Hoge Raad verklaart dit gegrond.

Het Hof heeft bij zijn oordeel dat het terrein als geheel bebouwde grond betrof, in aanmerking genomen dat de muur in essentie dienstbaar is aan het terrein, het terrein niet kan bestaan zonder de muur en dat de muur – als onlosmakelijk met het terrein en het lager gelegen perceel verbonden bouwwerk – allerminst verwaarloosbaar is.

Dit oordeel geeft echter blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Het Hof had, om tot het oordeel te kunnen komen dat het terrein als geheel als bebouwde grond moet worden aangemerkt, eerst moeten vaststellen dat het onbebouwde gedeelte van het terrein naar maatschappelijke opvattingen behoort bij, dan wel dienstbaar is, aan de muur. De stukken van het geding laten geen andere conclusie toe dan dat dat niet het geval is. De naheffingsaanslag is terecht en tot het juiste bedrag opgelegd, aldus de Hoge Raad.

De Hoge Raad kent X wel een immateriële schadevergoeding toe wegens overschrijding van de redelijke termijn.

Conform Conclusie A-G Ettema (NLF 2022/0302, met noot van Wolf).

Metadata

Rubriek(en)
Omzetbelasting
Belastingtijdvak
2016
Instantie
HR
Datum instantie
9 februari 2024
Rolnummer
21/02407
ECLI
ECLI:NL:HR:2024:216
Auteur(s)
dr. B. Willemsen LLM
Belastingdienst
NLF-nummer
NLF 2024/0442
Aflevering
20 februari 2024
Judoregnummer
JCDI:NFB6249
bwbr0002320&artikel=67c&lid=1,bwbr0002629&artikel=11&lid=5,bwbr0002629&artikel=11&lid=5

Naar de bovenkant van de pagina