Direct naar content gaan

Samenvatting

De ouders van X (belanghebbende) zijn in 1996 geëmigreerd naar Zwitserland. Op initiatief van de vader is in 2007 naar Liechtensteins recht een Stiftung opgericht. De vader heeft daarin zijn vermogen ingebracht. X ontvangt jaarlijks een geldbedrag uit de Stiftung. De vader van X is in 2012 overleden.

De Inspecteur heeft de uitkeringen uit de Stiftung over de jaren 2011 tot en met 2013 aangemerkt als row. Voorts heeft de Inspecteur het vermogen van de Stiftung als APV aangemerkt en het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van X over het jaar 2013 met toepassing van artikel 2.14a Wet IB 2001 verhoogd.

X heeft in deze procedure inzake de aanslagen IB/PVV 2011 tot en met 2013 met zeven middelen cassatieberoep ingesteld. Hiervan zijn vijf middelen gelijk aan de middelen uit de zaak die bij de Hoge Raad aanhangig is (zie Conclusie A-G Niessen 18 september 2020, 19/03674, ECLI:NL:PHR:2020:860, NLF 2020/2231, met noot van Kooiman).

Als zevende middel wordt in de onderhavige zaak betoogd dat de uitkeringen die X heeft ontvangen uit het vermogen van de Stiftung niet kunnen worden aangemerkt als row. De betaling is in de privésfeer gedaan en dit voordeel was redelijkerwijs niet te verwachten, aldus X.

Volgens de A-G faalt dit middel, evenals de overige zes middelen. Het oordeel van Rechtbank Den Haag en Hof Den Haag dat sprake is van row getuigt niet van een onjuiste rechtsopvatting en is ook niet onbegrijpelijk of onvoldoende gemotiveerd. Het feit dat X arbeid heeft verricht waarvoor hij ook is betaald, hetgeen hem door zijn vader was beloofd, is voldoende om het voordeel te beogen en redelijkerwijs te verwachten.

Het belasten van de uitkeringen als row is ook niet in strijd met de rangorderegeling van artikel 2.14 Wet IB 2001, aldus de A-G. Er is geen sprake van kwalificatie van hetzelfde voordeel. Het voordeel dat X uit het vermogen van de Stiftung geniet, kwalificeert als row in box 1. Dit staat los van de kwalificatie van het vermogen in de Stiftung en het deel dat aan X als begunstigde naar evenredigheid wordt toegerekend.

Conclusie: het cassatieberoep is ongegrond.

Metadata

Rubriek(en)
Inkomstenbelasting
Belastingtijdvak
2011-2013
Instantie
A-G
Datum instantie
18 september 2020
Rolnummer
19/03671
ECLI
ECLI:NL:PHR:2020:842
Auteur(s)
mr. T.C. Hoogwout
Erasmus Universiteit Rotterdam / FBN
NLF-nummer
NLF 2020/2230
Aflevering
22 oktober 2020
Judoregnummer
JCDI:NFB3751
bwbr0011353&artikel=2.14,bwbr0011353&artikel=2.14,bwbr0011353&artikel=2.14a,bwbr0011353&artikel=2.14a,bwbr0011353&artikel=3.90,bwbr0011353&artikel=3.90,bwbr0012031&artikel=4a,bwbr0012031&artikel=4a

Naar de bovenkant van de pagina