Direct naar content gaan

Samenvatting

X (bv; belanghebbende) heeft in het jaar 2000 alle aandelen in O (nv; gevestigd te Nederland) verworven. 72% van de aandelen heeft zij rechtstreeks van derden verworven, de resterende 28% van haar in België gevestigde moedermaatschappij J (bv) die de aandelen op haar beurt eerder in 2000 van derden heeft verkregen. De aankoopsom is gefinancierd door drie leningen van het tot het concern behorende Belgisch coördinatiecentrum (hierna: BCC) dat een effectieve vpb-druk kent van minder dan 1%. De door het BCC verstrekte leningen zijn verstrekt uit het eigen vermogen van het BCC dat kort daarvoor via kapitaalstorting van J is verkregen. Ten tijde van het verstrekken van de leningen was door de groep extern geen eigen vermogen aangetrokken. Er is geen eigen vermogen aan Nederlandse groepsmaatschappijen onttrokken om de onderhavige leningen te verstrekken. Met ingang van 2001 is O gevoegd in een fiscale eenheid met X als moedermaatschappij.

X heeft in haar aangifte vpb 2007 de rente met betrekking tot de drie leningen in mindering gebracht op de belastbare winst. De Inspecteur heeft de rente met een beroep op artikel 10a Wet VpB 1969 (tekst 2007) niet in aftrek toegelaten. In geschil is of dat terecht is.

Volgens Rechtbank Gelderland is dat het geval. X heeft niet aannemelijk gemaakt dat aan het aangaan van de leningen in overwegende mate zakelijke overwegingen ten grondslag hebben gelegen. Het had op de weg van X gelegen inzicht te geven in de beweegredenen om het voor de overname van O ingezette eigen vermogen te leiden via het BCC. Nu X dit inzicht niet heeft gegeven is de Rechtbank van oordeel dat sprake is van een volstrekt kunstmatige constructie die geen verband houdt met de economische realiteit en die slechts bedoeld is om de normaal in Nederland verschuldigde belasting te ontwijken. Er is aldus sprake van een onzakelijke omleiding zoals bedoeld in het Mauritius-arrest (HR 5 juni 2015, 14/00343, ECLI:NL:HR:2015:1460). Noch doel en strekking van die bepaling, noch enige Europeesrechtelijke rechtsregel verzet zich tegen de uitsluiting van renteaftrek krachtens artikel 10a Wet VpB 1969, aldus de Rechtbank.

Het beroep is ongegrond.

Deze noot bevat bijdragen van Corina van Lindonk en Jasper Korving.

Inleiding (Van Lindonk)

In deze procedure heeft de belanghebbende in 2000 de acquisitie van aandelen in een in Nederland gevestigde vennootschap met vreemd vermogen gefinancierd. Uiteindelijk zijn alle leningen verstrekt door een Belgische groepsmaatschappij. Het grootste deel van de aandelen verwerft de belanghebbende rechtstreeks van derden, het restant verwerft zij van haar moedermaatschappij die kort daarvoor de betreffende aandelen extern had aangekocht. De lening die verband hield met de directe externe acquisitie valt daarmee eerst vanaf 2007 onder het bereik van artikel 10a Wet VpB 1969. De lening die verband hield met de interne acquisitie daarentegen reeds vanaf het moment dat de lening afkomstig was van de Belgische groepsmaatschappij. 

Leningen vallen binnen bereik van artikel 10a Wet VpB 1969 (Van Lindonk)

Metadata

Rubriek(en)
Vennootschapsbelasting
Belastingtijdvak
2007
Instantie
Rechtbank Gelderland
Datum instantie
4 oktober 2018
Rolnummer
16/2827
ECLI
ECLI:NL:RBGEL:2018:4220
Auteur(s)
dr. C.L. van Lindonk
Deloitte
mr. dr. J.J.A.M. Korving
Deloitte / Maastricht University
NLF-nummer
NLF 2018/2220
Aflevering
25 oktober 2018
Judoregnummer
JCDI:NFB1904
bwbr0002672&artikel=10a,bwbr0002672&artikel=10a&lid=1,bwbr0002672&artikel=10a&lid=2,bwbr0002672&artikel=10a,bwbr0002672&artikel=10a&lid=2

Naar de bovenkant van de pagina