Direct naar content gaan

Samenvatting

De onderhavige procedure van X (belanghebbende) betreft één van zes proefprocedures die in het kader van massaal bezwaar worden gevoerd. Bij het massaal bezwaar gaat het om de rechtsvraag of de box 3-heffing op spaarsaldi zodanig is dat deze op zichzelf gezien in strijd zou komen met artikel 1 Eerste Protocol bij het EVRM (EP).

De Hoge Raad heeft in de arresten van 3 april 2015 (13/04247, ECLI:NL:HR:2015:812) en 10 juni 2016 (14/05020, ECLI:NL:HR:2016:1129) geoordeeld dat de forfaitaire rendementsheffing van box 3 pas dan in strijd komt met artikel 1 EP indien een rendement van 4% voor een lange reeks van jaren voor particuliere beleggers niet meer haalbaar is en belastingplichtigen worden geconfronteerd met een buitensporige zware last. In elk van de gevoerde proefprocedures, zo ook in het onderhavige geval, is in geschil of deze toets door het Hof juist is uitgelegd. Niet in geschil is of de heffing een individuele en buitensporige last vormt.

Hof Arnhem-Leeuwarden heeft X in het ongelijk gesteld en heeft daartoe onder meer als volgt geoordeeld. Voor het aannemen van een inbreuk op artikel 1 EP is niet voldoende dat het rendement op spaarsaldi structureel blijft beneden 4% van het daarin geïnvesteerde vermogen. Het Hof heeft niet aannemelijk geacht dat een rendement van 4% voor het totale box 3-vermogen als bedoeld in artikel 5.3 Wet IB 2001 voor een lange reeks van jaren voor particuliere beleggers niet meer haalbaar is.

X komt terecht op tegen de uitspraak van het Hof.

De Hoge Raad oordeelt dat voor de jaren 2013 en 2014 op stelselniveau het eertijds door de wetgever in het forfaitaire stelsel van box 3 voor een lange reeks van jaren veronderstelde rendement van 4% niet meer haalbaar was voor belastingplichtigen zonder daar (veel) risico voor te hoeven nemen.

Indien de belastingdruk in box 3 voor het jaar 2013 of het jaar 2014 hoger is dan het gemiddeld zonder (veel) risico’s haalbare rendement, worden belastingplichtigen voor het desbetreffende jaar op stelselniveau geconfronteerd met een buitensporig zware last in box 3 die zich niet met het door artikel 1 EP beschermde recht op ongestoord genot van eigendom verdraagt. Het gaat hierbij om het nominale rendement, aldus de Hoge Raad. Daarbij dienen inflatie en heffingsvrij vermogen buiten beschouwing te blijven. Mede gelet op het toepasselijke tarief vormt de heffing van box 3 op stelselniveau dus een schending van artikel 1 EP indien het nominaal zonder (veel) risico’s gemiddeld haalbare rendement voor de jaren 2013 en 2014 lager is dan 1,2%.

Dit kan echter niet leiden tot de vaststelling van een rechtstekort waarin de rechter op stelselniveau kan voorzien, oordeelt de Hoge Raad. Voor ingrijpen van de rechter is in beginsel geen plaats, tenzij een individuele belastingplichtige in strijd met artikel 1 EP wordt geconfronteerd met een individuele en buitensporige last.

In casu leidt dit ertoe dat het cassatieberoep ongegrond wordt verklaard.

Anders Conclusie A-G Ettema (NLF 2019/0127, met noot van Dusarduijn).

Deze noot heeft tevens betrekking op de gelijkluidende arresten van dezelfde datum (NLF 2019/1481 tot en met NLF 2019/1483).

De dappere dodo, de grasadders en de dode mus

De Hoge Raad heeft recent arrest gewezen in de massaalbezwaarprocedure tegen het stelsel van de vermogensrendementsheffing in de jaren 2013 en 2014, dat kan u niet zijn ontgaan. Ook de Belastingdienst reageerde snel en meldt op zijn website:

style="text-align: left;">

Metadata

Rubriek(en)
Inkomstenbelasting
Belastingtijdvak
2014
Instantie
HR
Datum instantie
14 juni 2019
Rolnummer
17/05606
ECLI
ECLI:NL:HR:2019:816
Auteur(s)
mr. dr. S.M.H. Dusarduijn RB
Tilburg University
NLF-nummer
NLF 2019/1464
Aflevering
27 juni 2019
Judoregnummer
JCDI:NFB2555
bwbr0002320&artikel=25c&lid=3,bwbr0011353&artikel=2.13,bwbr0011353&artikel=2.13,bwbr0011353&artikel=5.1,bwbr0011353&artikel=5.1,bwbr0011353&artikel=5.2,bwbr0011353&artikel=5.2,bwbv0001001&artikel=1,bwbv0001001&artikel=1

Naar de bovenkant van de pagina