Direct naar content gaan

Samenvatting

X (belanghebbende) bezat op 1 januari 2013 een effectenportefeuille die geheel bestond uit beursgenoteerde aandelen A ter waarde van € 275.434. In de loop van januari 2013 heeft X al zijn aandelen A verkocht. Op 31 januari 2013 om 10.22 uur heeft X via de beurs voor € 290.955 aandelen SNS Reaal gekocht. De aandelen SNS Reaal van X (en alle andere aandeelhouders) zijn door de minister van Financiën op basis van artikel 6:1, lid 1, Wft op 1 februari 2013 onteigend. De minister heeft X op 4 maart 2013 een aanbod tot schadeloosstelling van € 0 gedaan. De civiele procedure daarover is nog aanhangig.

De Inspecteur heeft de waarde van de aandelen A op 1 januari 2013 tot de rendementsgrondslag van box 3 gerekend. X komt hierdoor niet (meer) in aanmerking voor huurtoeslag over 2013. De reeds door hem ontvangen huurtoeslag van € 2.658 heeft hij moeten terugbetalen.

Hof Arnhem-Leeuwarden heeft geoordeeld dat de heffing in dit geval tot een individuele en buitensporige last leidt in de zin van artikel 1 Eerste Protocol bij het EVRM (EP). Het Hof heeft de regels van artikel 5.2 en 5.3 Wet IB 2001 tijdsevenredig vastgesteld en het inkomen uit box 3 bepaald op € 869. Het Hof heeft hierbij in aanmerking genomen dat de grondslag voor sparen en beleggen van X, na eliminatie van het onteigende vermogen, nihil bedraagt.

De staatssecretaris van Financiën heeft cassatieberoep ingesteld.

In cassatie is onbestreden het uitgangspunt dat voor het bepalen van het inkomen uit sparen en beleggen in 2013 de waarde van de aandelen van X op 1 januari 2013 in aanmerking moet worden genomen.

De staatssecretaris komt tevergeefs op tegen het oordeel van het Hof dat de hiermee gepaard gaande heffing (€ 3.129) leidt tot een last die zich in het geval van X sterker laat voelen dan in het algemeen en in zoverre ingevolge artikel 1 EP als een individuele en buitensporige last achterwege behoort te blijven. De staatssecretaris komt wel terecht op tegen de tijdsevenredige toepassing door het Hof van artikel 5.2 en 5.3 Wet IB 2001. De rechter die vaststelt dat een belanghebbende in strijd met artikel 1 EP wordt geconfronteerd met een individuele en buitensporige last, zal ter afwending van die last moeten waarborgen dat aan die belanghebbende rechtsherstel wordt geboden. Daartoe kan de rechter niet naar eigen inzicht afwijken van de regels van artikel 5.2 en 5.3 Wet IB 2001. Gegrondheid van dit middel leidt echter niet tot cassatie. Volgens de Hoge Raad bestond er voor het Hof in de gegeven staatsrechtelijke verhoudingen geen beletsel om aan de uit artikel 1 EP voortvloeiende verplichting tot het waarborgen van rechtsherstel te voldoen door gebruik te maken van de wettelijke bevoegdheid om zelf de zaak af te doen. Tegen deze achtergrond zou er in dit geval ook geen beletsel voor het Hof zijn geweest om aan die verplichting te voldoen door de omvang van het rechtsherstel schattenderwijs te bepalen. Indien het Hof in de omstandigheden van dit geval een vergelijkbare uitkomst (€ 869) schattenderwijs zou hebben bereikt, zou zijn oordeel niet ontoereikend gemotiveerd of onbegrijpelijk zijn te achten.

Het cassatieberoep wordt daarom ongegrond verklaard.

Gedeeltelijk contrair Conclusie A-G Niessen (NLF 2018/0203, met noot van Dusarduijn). 

Met dit arrest oordeelt de Hoge Raad voor de eerste keer dat een materiële rechtsfictie – de vermogensrendementsheffing – op individueel niveau in strijd komt met het door artikel 1 Eerste Protocol bij het EVRM (hierna: artikel 1 EP) gewaarborgde eigendomsrecht. In 2010 werd geoordeeld dat de Fierensmarge, een formele rechtsfictie, inbreuk maakte op het eigendomsrecht. Die beslissing vormde destijds een trendbreuk waar de bescherming van artikel 1 EP tegen het door belastingheffing aantasten van eigendomsrechten werd gezien als volstrekt theoretisch. Het tij kan kennelijk keren, ook in fiscalibus. Het keren van dat tij geschiedt echter tergend langzaam. In veel belastingzaken wordt immers nog vergeefs een beroep gedaan op de bescherming van artikel 1 EP. Achtergrond daarvan is dat de Nederlandse rechter de wetgever bij de vormgeving van zijn fiscale regelgeving een zeer ruime beoordelingsmarge toekent. Ook daar waar deze regelgeving ficties bevat.

Onevenwicht

Metadata

Rubriek(en)
Inkomstenbelasting
Belastingtijdvak
2013
Instantie
HR
Datum instantie
6 april 2018
Rolnummer
17/01852
ECLI
ECLI:NL:HR:2018:511
Auteur(s)
mr. dr. S.M.H. Dusarduijn RB
Tilburg University
NLF-nummer
NLF 2018/0948
Aflevering
3 mei 2018
Judoregnummer
JCDI:NFB1460
bwbr0005537&artikel=8:70,bwbr0005537&artikel=8:72&lid=3,bwbr0011353&artikel=2.13,bwbr0011353&artikel=2.13,bwbr0011353&artikel=5.1,bwbr0011353&artikel=5.1,bwbr0011353&artikel=5.2,bwbr0011353&artikel=5.2

Naar de bovenkant van de pagina