Direct naar content gaan

Samenvatting

Deze zaak gaat over de vraag of recht bestaat op een immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn als er sprake is van rechtsbijstand op basis van een ‘no cure, no pay’-afspraak. Hof Den Haag heeft deze vraag bevestigend beantwoord.

Tegen dit oordeel heeft het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam cassatieberoep ingesteld, maar volgens A-G IJzerman dient de Hoge Raad dit ongegrond te verklaren. De A-G constateert dat het in casu niet gaat om cessie of overdracht van een recht op schadevergoeding, maar om het in ontvangst nemen van het bedrag van de aan X toegekende schadevergoeding door de gemachtigde, als vertegenwoordiger van X. Daarover merkt de A-G op dat het aan X en zijn gemachtigde is om afspraken te maken over de berekening van het honorarium van de gemachtigde en de wijze van uitbetaling. Voor zover hier van belang, hadden partijen ook kunnen afspreken dat toegekende vergoedingen eerst zouden worden uitbetaald aan X, waarna deze die vergoedingen in betaling voor verrichte diensten zou overmaken aan de gemachtigde. Verder wijst de A-G erop dat de grondslag van schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn is gelegen in de door een belanghebbende doorstane (veronderstelde) spanning en frustratie wegens de te lange duur van het geschil.

Sinds een aantal jaren maken particulieren steeds vaker gebruik van ‘no cure, no pay’-bureaus om bezwaar te maken tegen hun WOZ-beschikking (dit zien we ook bij de BPM). Bij succes worden deze bureaus betaald met de proceskostenvergoeding die in bezwaar en/of beroep wordt toegekend en eventueel de immateriële schadevergoeding. Het aantal WOZ-bezwaarzaken is daardoor gestegen en dat betekent dat de kosten voor de uitvoering van de WOZ voor gemeenten zijn gestegen. Deze manier van werken roept dan ook bij menige gemeente weerstand op en procedures tegen het recht op proceskostenvergoeding in geval van een ‘no cure, no pay’-afspraak waren dan ook onvermijdelijk. Echter, in 2000 oordeelde de Centrale Raad van Beroep dat bijstand op basis van no cure, no pay niet in de weg staat aan toekenning van een proceskostenvergoeding voor (door een derde) verleende rechtsbijstand. In 2009 kwam de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State tot eenzelfde oordeel en in 2011 besliste ook de Hoge Raad in die zin. Nu wordt voor het eerst in cassatie geprocedeerd over de vraag of belanghebbende recht heeft op immateriële schadevergoeding wanneer hij die vergoeding afstaat dan wel betaalt aan zijn gemachtigde op basis van een zogenoemde ‘no cure, no pay’-afspraak.

De gemeente heeft in casu drie klachten, te weten:

Metadata

Rubriek(en)
Formeel belastingrecht
Belastingtijdvak
2013
Instantie
A-G
Datum instantie
9 februari 2017
Rolnummer
16/03967
ECLI
ECLI:NL:PHR:2017:81
Auteur(s)
mr. L.M.S.M. van Esdonk-Bongaarts
Hertoghs advocaten
NLF-nummer
NLF 2017/0616
Aflevering
23 maart 2017
Judoregnummer
JCDI:NFB352
bwbr0005537&artikel=8:75,bwbr0005537&artikel=8:75,bwbr-evrm &&artikel=6,bwbr-evrm &&artikel=6

Naar de bovenkant van de pagina