Namens ontbonden Guernsey Limited ingediend bezwaar was niet-ontvankelijk (1)
undefined, 2 maart 2022
Samenvatting
X (Ltd.) is op 14 november 2008 opgericht naar het recht van Guernsey. A was enig aandeelhouder van X. Als eerste bestuurder is benoemd een trustkantoor, gevestigd op Guernsey. Op 2 december 2008 is daarnaast A tot bestuurder benoemd. Op 15 oktober 2012 is X opgehouden te bestaan.
De Inspecteur heeft met dagtekening 30 december 2016 aan X voor het jaar 2011 een navorderingsaanslag vennootschapsbelasting opgelegd naar een belastbaar bedrag van € 36.260.373, alsmede bij beschikking een vergrijpboete van € 9.055.092 (100% van de nagevorderde belasting).
De gemachtigde van A heeft namens A op naam van X bezwaar gemaakt tegen de navorderingsaanslag en de daarbij opgelegde boete. Bij uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur de navorderingsaanslag gehandhaafd en de vergrijpboete vernietigd.
Rechtbank Den Haag heeft het beroep dat namens X is ingediend inzake de navorderingsaanslag niet-ontvankelijk verklaard.
Hof Den Haag gaat in hoger beroep in op de vraag of X naar het recht van Guernsey kan herleven. Dat is volgens het Hof niet het geval.
De Rechtbank heeft volgens het Hof terecht geoordeeld dat aan een inhoudelijke behandeling van het geschil niet wordt toegekomen. De Rechtbank had evenwel het door A op naam van X tegen de navorderingsaanslag gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk moeten verklaren.
Het hoger beroep is in zoverre gegrond.
BRON
Uitspraak van 2 maart 2022 in het geding tussen:
X-A-2 Ltd., belanghebbende, (gemachtigden: R. van Scharrenburg en P.J. van Amersfoort)
en
de inspecteur van de Belastingdienst, de Inspecteur, (vertegenwoordiger: F) op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag (de Rechtbank) van 20 juni 2019, nummer SGR18/1077.
Procesverloop
1.1. Aan belanghebbende is over het jaar 2011 een navorderingsaanslag in de vennootschapsbelasting (Vpb) opgelegd naar een belastbaar bedrag van € 36.260.373. Bij gelijktijdig gegeven beschikkingen heeft de Inspecteur aan belanghebbende een vergrijpboete van € 9.055.092 opgelegd en een bedrag van € 2.578.814 aan belastingrente in rekening gebracht.
1.2. Bij uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur belanghebbendes bezwaar tegen de navorderingsaanslag ongegrond verklaard, het bezwaar tegen de boetebeschikking gegrond verklaard en de vergrijpboete vernietigd. Voorts heeft de Inspecteur een proceskostenvergoeding toegekend van € 470.
1.3. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld bij de Rechtbank. In verband daarmee is geen griffierecht geheven. De Rechtbank heeft het beroep niet-ontvankelijk verklaard.
1.4. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof. In verband daarmee is een griffierecht geheven van € 519.
1.5. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 21 april 2021. Partijen zijn verschenen. Ter zitting zijn tevens behandeld het hoger beroep van de Inspecteur in de zaak van [X-A] , kenmerk BK-19/00477, betreffende een aan [X-A] opgelegde vergrijpboete voor primair het feitelijk leidinggeven aan, althans subsidiair het medeplegen van door belanghebbende begane beboetbare gedragingen op grond van artikel 5:1 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in verbinding met artikel 67e van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR), het hoger beroep van [X-B-2 Ltd.] , kenmerk BK-19/00475, betreffende een aan deze vennootschap over het jaar 2011 opgelegde navorderingsaanslag Vpb, en het hoger beroep van de Inspecteur in de zaak van [X-B] , kenmerk BK-19/00476, betreffende een aan [X-B] opgelegde vergrijpboete voor primair het feitelijk leidinggeven aan, althans subsidiair het medeplegen van door [X-B-2 Ltd.] begane beboetbare gedragingen op grond van artikel 5:1 Awb in verbinding met artikel 67e AWR. Voor zover in die zaken door partijen stukken zijn overgelegd, worden die stukken geacht ook in de onderhavige procedure te zijn overgelegd. Tevens wordt hetgeen door partijen in die zaken voor het overige is aangevoerd, aangemerkt als te zijn aangevoerd in de onderhavige zaak. Het Hof heeft het onderzoek ter zitting geschorst om partijen in de gelegenheid te stellen antwoord te geven op enkele vragen van het Hof. Van het verhandelde ter zitting is door de griffier één proces-verbaal opgemaakt.
1.6. De Inspecteur heeft ingevolge een door het Hof ter zitting tot hem gericht verzoek als aanvulling op het aldaar verhandelde bij brief, gedagtekend 18 mei 2021, een reactie ingediend op de vraag of het op grond van het recht van Guernsey mogelijk is belanghebbende te laten herleven (zie onderdeel C van vorenbedoelde brief, met zes bijlagen).
1.7. Belanghebbende heeft ingevolge een door het Hof ter zitting tot haar gericht verzoek als aanvulling op het aldaar verhandelde bij brief, gedagtekend 18 mei 2021, eveneens een reactie ingediend op de vraag of het op grond van het recht van Guernsey mogelijk is belanghebbende te laten herleven (zie onderdeel (i) van vorenbedoelde brief).
1.8. Partijen hebben bij brief van 22 juni 2021 (de Inspecteur) respectievelijk 23 juni 2021 (belanghebbende) schriftelijk gereageerd op de hiervoor onder 1.7 respectievelijk 1.6 vermelde stukken.
1.9.1. Bij brief van 31 mei 2021 heeft de Inspecteur in een gesloten envelop kopieën van een aantal interne e-mailberichten van de Belastingdienst uit de periode november en december 2016 en (concept-)memo’s aan de geheimhoudingskamer van het Hof doen toekomen.
1.9.2. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van de geheimhoudingskamer van het Hof van 14 september 2021. Partijen zijn verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.
1.9.3. Bij tussenuitspraak van 30 september 2021 heeft de geheimhoudingskamer van het Hof beslist dat de Inspecteur de onder 3.6 van de tussenuitspraak vermelde stukken, voor zover deze nog niet aan belanghebbende zijn verstrekt, alsnog dient te verstrekken in geschoonde vorm, zoals bepaald onder 4.13 van de tussenuitspraak.
1.9.4. Bij brief van 6 oktober 2021 heeft belanghebbende toestemming gegeven aan de zetel die in de hoofdzaak beslist om mede op grondslag van de desbetreffende stukken in ongeschoonde vorm uitspraak te doen.
1.9.5. Bij brief van 12 oktober 2021, met drie bijlagen (A tot en met C), heeft de Inspecteur gevolg gegeven aan de beslissing van de geheimhoudingskamer en heeft hij de interne e-mailberichten en (concept-)memo’s alsnog in het geding gebracht.
1.10. Het Hof heeft bepaald dat een nadere zitting dient te worden gehouden. Voorafgaand aan de zitting heeft belanghebbende op 25 oktober 2021 een pleitnota ingediend.
1.11. Een nadere mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 27 oktober 2021. Partijen zijn verschenen. De Inspecteur heeft een pleitnota overgelegd. Ter zitting zijn tevens de onder 1.5 vermelde hoger beroepen behandeld. Voor zover in die zaken door partijen stukken zijn overgelegd, worden die stukken geacht ook in de onderhavige procedure te zijn overgelegd. Tevens wordt hetgeen door partijen in die zaken voor het overige is aangevoerd, aangemerkt als te zijn aangevoerd in de onderhavige zaak. Van het verhandelde ter zitting is door de griffier één proces-verbaal opgemaakt.
Feiten
2.1. Belanghebbende is op 14 november 2008 opgericht naar het recht van Guernsey. Het bestuur van belanghebbende bestond uit een feitelijk op Guernsey gevestigde vennootschap [E Ltd.] . Op 2 december 2008 is [X-A] als tweede bestuurder aangetreden. [X-A] was daarnaast enig aandeelhouder van belanghebbende.
2.2. Belanghebbende is in 2012 geliquideerd. De liquidatie is vormgegeven als een zogenoemde ‘voluntary winding up ’ (zie “Part XXII” van “The Companies (Guernsey) Law, 2008”). Nadat de vereffening was voltooid, heeft belanghebbende op 15 oktober 2012 opgehouden te bestaan. Die datum geldt als ‘final date of dissolution ’ als bedoeld in artikel 400, lid 4, van vorenbedoelde wet. [X-A] heeft een uitkering ontvangen uit hetgeen na de voldoening van de schuldeisers van het vermogen van belanghebbende was overgebleven.
2.3. Met dagtekening 30 december 2016 heeft de Inspecteur over het jaar 2011 aan belanghebbende de onder 1.1 vermelde navorderingsaanslag opgelegd met een vergrijpboete van 100% van de nagevorderde belasting.
2.4. De gemachtigde van [X-A] (de gemachtigde) heeft namens [X-A] op naam van belanghebbende bezwaar gemaakt tegen de navorderingsaanslag en de daarbij opgelegde boete. De Inspecteur heeft dat bezwaar gelet op het arrest HR 19 september 2003, ECLI:NL:HR:2003:AK8288, BNB 2003/370, ontvankelijk geacht, omdat [X-A] is aan te merken als ‘degene wiens belang rechtstreeks bij de vereffening is betrokken’ als bedoeld in vorenbedoeld arrest.
2.5. Bij uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur de navorderingsaanslag gehandhaafd en de vergrijpboete vernietigd.
2.6. De gemachtigde heeft namens [X-A] op naam van belanghebbende beroep ingesteld tegen de uitspraak op bezwaar.
Oordeel van de Rechtbank
3. De Rechtbank heeft het volgende overwogen, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiseres:
Omschrijving geschil in hoger beroep en conclusies van partijen
4.1. In geschil is of de navorderingsaanslag terecht aan belanghebbende is opgelegd.
4.2. Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, tot vernietiging van de uitspraak op bezwaar en tot vernietiging van de navorderingsaanslag.
4.3. De Inspecteur concludeert, naar het Hof begrijpt, tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en tot bevestiging van de uitspraak op bezwaar.
Beoordeling van het hoger beroep
5.1. Belanghebbende heeft in hoger beroep betoogd dat de Rechtbank [X-A] in zijn op naam van belanghebbende ingestelde beroep had moeten ontvangen. Volgens belanghebbende biedt - ook indien vaststaat dat de vereffening van belanghebbende op grond van het recht van Guernsey niet kan worden heropend - het arrest HR 19 september 2003, ECLI:NL:HR:2003:AK8288, BNB 2003/370, geen grond om gelet op die omstandigheid het tegen de navorderingsaanslag gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk te verklaren en heeft hetzelfde te gelden met betrekking tot het tegen de uitspraak op dat bezwaar ingestelde beroep.
5.2. Het Hof volgt belanghebbende hierin niet en overweegt daartoe als volgt.
5.3. De omstandigheid dat een rechtspersoon in geval van vereffening ophoudt te bestaan op het tijdstip waarop de vereffening eindigt en eerst herleeft als de vereffening wordt heropend, brengt mee dat de termijn voor het indienen van bezwaar tegen een aanslag die wordt vastgesteld nadat de rechtspersoon is opgehouden te bestaan, eerst een aanvang neemt zodra, nadat die vereffening is heropend, die aanslag aan de vereffenaar is bekendgemaakt. Indien, voordat de vereffening is heropend, door of namens de voormalige vereffenaar of degene wiens belang rechtstreeks bij de vereffening is betrokken omdat hij een uitkering heeft ontvangen uit hetgeen na de voldoening van de schuldeisers van het vermogen van een ontbonden rechtspersoon was overgebleven, op naam van de ontbonden rechtspersoon tegen die aanslag een bezwaarschrift is ingediend, dient niet-ontvankelijkverklaring van dit bezwaar met overeenkomstige toepassing van artikel 6:10 Awb achterwege te blijven (zie HR 19 september 2003, ECLI:NL:HR:2003:AK8288, r.o. 3.2.3, BNB 2003/370).
5.4. Indien belanghebbende naar het recht van Guernsey is opgehouden te bestaan en volgens dat recht nimmer meer kan herleven, staat dat er niet aan in de weg dat aan haar een navorderingsaanslag kan worden opgelegd (zie HR 19 september 2003, ECLI:NL:HR:2003:AK8288, r.o. 3.2.1, BNB 2003/370). In een dergelijk geval kan de fiscus echter niet als crediteur bewerkstelligen dat ter zake van de na de vereffening opgelegde navorderingsaanslag in het kader van een nieuwe vereffening een bedrag wordt gevorderd van [X-A] . Daarin onderscheidt dit geval zich wezenlijk van het geval dat aan de orde was in het arrest HR 19 september 2003, ECLI:NL:HR:2003:AK8288, BNB 2003/370.
5.5. Het antwoord op de vraag of [X-A] kan worden ontvangen in zijn op naam van belanghebbende ingestelde bezwaar, valt of staat gelet op het voorgaande met het antwoord op de vraag of belanghebbende naar het recht van Guernsey kan herleven. Het Hof is gehouden zich hiervan ambtshalve (zelfstandig) te vergewissen (zie HR 10 oktober 2008, ECLI:NL:HR:2008:BF7181, BNB 2009/27).
5.6. De liquidatie van belanghebbende in 2012 is zodanig vormgegeven dat heropening van de vereffening naar het recht van Guernsey niet mogelijk was. In 2014 heeft echter een wijziging van het vennootschapsrecht plaatsgevonden, die heeft geleid tot de invoering van regels op grond waarvan in bepaalde omstandigheden binnen 10 jaar een verzoek tot heropening van de vereffening bij het gerecht kan worden ingediend (zie artikel 370 van de Companies (Guernsey) Law, 2008). Niet gebleken is van het bestaan van overgangsrecht op dit punt (vgl. artikel 541 van de Companies (Guernsey) Law, 2008, en het bijbehorende Schedule 4), zodat moet worden uitgegaan van onmiddellijke werking van deze regels in die zin dat die ook van toepassing zijn op liquidaties die voor de inwerkingtreding daarvan hebben plaatsgevonden.
5.7. Uit een tot de gedingstukken behorende opinie van Davidson, partner bij Bedell Cristin Guernsey Partnership (nader stuk van de Inspecteur d.d. 18 mei 2021, bijlage C.4), over de uitleg van de hiervoor bedoelde regels leidt het Hof af dat een verzoek van of ten behoeve van de Inspecteur om heropening van de vereffening zou zijn afgestuit op de zogenoemde ‘revenue rule ’ op grond waarvan, mede gelet op de huidige stand van de jurisprudentie, heropening op verzoek van buitenlandse belastingdiensten zonder steunvordering niet wordt toegestaan. Van het bestaan van een steunvordering is niet gebleken, zodat er voor de Inspecteur geen heropeningsmogelijkheid bestaat.
5.8. Uit het voorgaande volgt dat de Rechtbank terecht heeft geoordeeld dat aan een inhoudelijke behandeling van het geschil niet wordt toegekomen. De Rechtbank had evenwel het door [X-A] op naam van belanghebbende tegen de navorderingsaanslag gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk moeten verklaren. Het hoger beroep is in zoverre gegrond.
Slotsom
5.9. Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep gegrond.
Proceskosten en griffierecht
6.1. Het Hof acht termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen in de door belanghebbende gemaakte proceskosten. Het Hof stelt deze kosten, op de voet van artikel 8:75 Awb in verbinding met het Besluit proceskosten bestuursrecht en de daarbij behorende bijlage, vast op € 6.171 wegens beroepsmatig verleende rechtsbijstand voor de Rechtbank en voor het Hof (5,5 punten à € 748 x 1,5 (gewicht van de zaak)).
6.2. Voorts dient aan belanghebbende het voor de behandeling in hoger beroep gestorte griffierecht van € 519 te worden vergoed.
Beslissing
Het Gerechtshof:
- vernietigt de uitspraak van de Rechtbank;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar, maar laat de daarin opgenomen beslissing over vergoeding van proceskosten in stand;
- verklaart het bezwaar niet-ontvankelijk;
- veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 6.171; en
- gelast de Inspecteur aan belanghebbende een bedrag van € 519 aan griffierecht te vergoeden.
Deze uitspraak is vastgesteld door A. van Dongen, Chr.Th.P.M. Zandhuis en I. Reijngoud, in tegenwoordigheid van de griffier A.S.H.M. Strik. De beslissing is op 2 maart 2022 in het openbaar uitgesproken.
Metadata
Vennootschapsbelasting