Direct naar content gaan

Samenvatting

X (belanghebbende) heeft in 2017 haar eigen woning of een deel daarvan een paar keer verhuurd via een platform. De opbrengst van deze verhuur bedroeg € 9.546, waarvan € 2.015 betrekking heeft op verhuur van de gehele woning en € 7.531 op verhuur van een deel van de woning.

In geschil is of de huuropbrengsten voor zover die betrekking hebben op de verhuur van een deel van de woning belastbaar zijn op grond van artikel 3.113 Wet IB 2001. Dat is volgens Rechtbank Noord-Holland niet het geval.

De Rechtbank heeft bij het doen van haar uitspraak op 17 augustus 2020 nog geen rekening kunnen houden met het arrest HR 18 september 2020, 19/03974, ECLI:NL:HR:2020:1448, NLF 2020/2059, met noot van Van den Berg. Gelet op dit arrest van de Hoge Raad, kan de uitspraak van de Rechtbank niet in stand blijven. Uit r.o. 2.4.3 van het arrest volgt immers dat ook de verhuur door X van een gedeelte van haar eigen woning onder de reikwijdte van artikel 3.113 Wet IB 2001 valt. Het standpunt van X dat het arrest in haar geval niet van belang is omdat zij in de woning verbleef waarvan delen werden verhuurd, wordt door Hof Amsterdam verworpen, aangezien het al dan niet verblijven van de verhuurder in de woning tijdens de verhuur blijkens het arrest in dit verband geen onderscheidend criterium is.

Conform het arrest dient zeventig procent van de opbrengst uit verhuur van (een gedeelte van) de woning van X te worden gerekend tot het inkomen uit werk en woning. De Inspecteur heeft de opbrengsten uit de verhuur van een deel van de woning terecht belast. Het hoger beroep van de Inspecteur is gegrond.

Metadata

Rubriek(en)
Inkomstenbelasting
Belastingtijdvak
2017
Instantie
Hof Amsterdam
Datum instantie
19 april 2022
Rolnummer
20/00548
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2022:1232
NLF-nummer
NLF 2022/0886
Aflevering
5 mei 2022
bwbr0011353&artikel=3.113,bwbr0011353&artikel=3.113

Naar de bovenkant van de pagina