Direct naar content gaan

Samenvatting

X (bv; belanghebbende) hield alle aandelen in dochtervennootschap A (bv). Aan A is in het jaar 2003 door de bank een krediet in rekening-courant verstrekt van maximaal € 408.402,19 (hierna: het krediet). In een aanvullende overeenkomst van 1 oktober 2003 met de bank heeft X hoofdelijke aansprakelijkheid aanvaard voor de betaling van de bedragen die de bank aan hoofdsom(men), renten en kosten van de dochtervennootschap te vorderen heeft en te vorderen mocht krijgen uit hoofde van het krediet. Tussen X en A is geen (nadere) overeenkomst gesloten waarin de gevolgen van de aansprakelijkheid zijn geregeld. Voorts heeft X geen zekerheden van de dochtervennootschap bedongen ter zake van de aansprakelijkheid. A is op 16 mei 2013 failliet verklaard. Op deze datum bedroeg de schuld van de dochtervennootschap aan de bank, voortvloeiend uit het krediet, € 155.971. X heeft in haar aangifte vennootschapsbelasting 2012 ten laste van de belastbare winst een voorziening gevormd. De voorziening bestaat onder meer uit het bedrag van de schuld van de dochtervennootschap aan de bank waarvoor X hoofdelijk aansprakelijk is. De Inspecteur heeft bij het vaststellen van de aanslag het bedrag van de voorziening niet in aftrek toegelaten.

Voor Hof Den Bosch was in geschil of het bedrag van de voorziening met betrekking tot de hoofdelijke aansprakelijkheid ten laste van de belastbare winst van X komt. Het Hof heeft die vraag bevestigend beantwoord. Daarbij heeft het Hof vooropgesteld hetgeen is overwogen in HR 17 oktober 2014, 14/00955, ECLI:NL:HR:2014:2984, met betrekking tot de situatie waarin een aanmerkelijkbelanghouder hoofdelijke aansprakelijkheid heeft aanvaard voor een geldverstrekking aan de vennootschap waarin hij een aanmerkelijk belang heeft. Naar het oordeel van het Hof is er geen reden om voor de heffing van vennootschapsbelasting anders te oordelen ten aanzien van een vennootschap die hoofdelijke aansprakelijkheid heeft aanvaard voor een geldverstrekking aan een gelieerde vennootschap. Het Hof heeft vervolgens geoordeeld dat de Inspecteur niet aannemelijk heeft gemaakt dat een onafhankelijke derde in oktober 2003 niet bereid zou zijn geweest, tegen een niet van de winst van de dochtervennootschap afhankelijke vergoeding, eenzelfde aansprakelijkheid te aanvaarden, onder overigens dezelfde voorwaarden en omstandigheden.

Tegen dit oordeel heeft de staatssecretaris cassatieberoep ingesteld, maar de Hoge Raad verklaart dit ongegrond. Het Hof heeft bij de beoordeling van het geschilpunt de algemene maatstaf die tot uitdrukking is gebracht in het arrest van 17 oktober 2014 tot leidraad genomen. Deze maatstaf houdt in dat voor de beantwoording van de vraag of aanvaarding van hoofdelijke aansprakelijkheid voor schulden van een gelieerde vennootschap moet worden aangemerkt als een handelen van een aandeelhouder als zodanig, beslissend is of een (niet van de winst van de vennootschap afhankelijke) vergoeding kan worden bepaald waartegen een onafhankelijke derde bereid zou zijn geweest eenzelfde aansprakelijkheid te aanvaarden, onder overigens dezelfde voorwaarden en omstandigheden. Het Hof heeft deze maatstaf terecht toegepast.

Conform Conclusie A-G Wattel (NLF 2018/1643, met noot van Van Horzen) met bijlage (NLF 2018/1692).

Onzakelijke lening

Een moedervennootschap die een lening aan haar dochtervennootschap verstrekt tegen een onzakelijk lage rente, aanvaardt daarmee een hoger debiteurenrisico op de lening dan een onafhankelijke schuldeiser zou aanvaarden. De verklaring hiervoor kan (vaak) in de aandeelhoudersrelatie worden gevonden. Dit betekent overigens niet zonder meer dat een verlies op de lening ook fiscaal in de hoedanigheid van aandeelhouder wordt geleden. De Hoge Raad heeft in dat kader de grens tussen handelen als schuldeiser respectievelijk aandeelhouder getrokken bij het in wezen winstdelend worden van de rente. Gaat de verzakelijkte rente door het plafond van de winstdelendheid, dan (pas) wordt het debiteurenrisico en daarmee het verlies op de lening toegerekend aan de hoedanigheid van de aandeelhouder en fiscaal in de aandeelhouderssfeer afgewikkeld.

Onzakelijke garantstelling

Metadata

Rubriek(en)
Vennootschapsbelasting
Belastingtijdvak
2012
Instantie
HR
Datum instantie
10 mei 2019
Rolnummer
17/04930
ECLI
ECLI:NL:HR:2019:681
Auteur(s)
mr. A.M.A. de Beer
Grant Thornton
NLF-nummer
NLF 2019/1289
Aflevering
6 juni 2019
Judoregnummer
JCDI:NFB2519
bwbr0002672&artikel=8&lid=1,bwbr0002672&artikel=8&lid=1,bwbr0011353&artikel=3.8,bwbr0011353&artikel=3.8,bwbr0042952&artikel=3.2&lid=1

Naar de bovenkant van de pagina