Direct naar content gaan

Samenvatting

Werkgever X (bv; belanghebbende) heeft op 26 april 2013 voor het tijdvak maart 2013 aangifte gedaan voor een totaal bedrag van € 556.029. Dit bedrag bestaat volledig uit een bedrag aan pseudo-eindheffing hoog loon.

In de periode tot en met augustus 2012 was de heer D de enige werknemer van X. De heer D was in die periode woonachtig in Oostenrijk.

X betoogt in deze procedure onder meer dat de pseudo-eindheffing hoog loon in strijd is met de goede trouw tussen Nederland en Oostenrijk (tax treaty override). Rechtbank Noord-Holland heeft het betoog verworpen. De beloningsbestanddelen zijn door artikel 17 Verdrag Nederland-Oostenrijk (hierna: het Verdrag) aan Nederland toegewezen. De wijze en het moment waarop Nederland over deze beloningsbestanddelen heft, valt niet onder de reikwijdte van het Verdrag. Dat D op het moment van de heffing – 31 maart 2013 – niet meer voor X werkzaam was, doet aan de verschuldigdheid van heffing niet af.

De Rechtbank heeft verder geoordeeld dat de heffing niet strijdig is met artikel 17 en 21 Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie en evenmin in strijd komt met artikel 45 t/m 48 VWEU. Ook vormt de heffing geen verboden staatssteun. Het beroep is ongegrond.

Tegen dit oordeel heeft X met de volgende middelen (sprong)cassatieberoep ingesteld:

  1. schending van artikel 6, lid 1, Wet LB 1964: er is geen dienstbetrekking, dus geen inhoudingsplichtige;
  2. schending van artikel 17 Verdrag Nederland-Oostenrijk en van de goede verdragstrouw;
  3. schending van het EU-Handvest, artikel 17 (eigendomsrecht), artikel 21 (discriminatieverbod), artikel 52, lid 3 (verhouding EVRM-Handvest) en artikel 53 (hoog beschermingsniveau);
  4. schending van artikel 45 t/m 48 VWEU (vrij werknemersverkeer); en
  5. schending van artikel 107, lid 1, VWEU (staatssteunverbod).

Volgens A-G Wattel zijn alle cassatiemiddelen ongegrond. Hij geeft de Hoge Raad in overweging om het cassatieberoep ongegrond te verklaren.

In 2013 werd met terugwerkende kracht een werkgeversheffing van 16% ingevoerd voor in 2012 genoten loon boven € 150.000. Deze inmiddels vervallen heffing vormt aanleiding voor de onderhavige procedure waarin A-G Wattel conclusie heeft genomen. Van de vijf door belanghebbende ingeroepen cassatiemiddelen is vooral toepassing van het belastingverdrag relevant. Deze vraag speelt immers ook met betrekking tot de nog geldende pseudo-eindheffingen, zoals de eindheffing over regelingen voor vervroegd uittreden (artikel 32ba Wet LB 1964) en de eindheffing over excessieve vertrekvergoedingen (artikel 32bb Wet LB 1964).

Verdrag belemmert toepassing pseudo-eindheffing niet

Metadata

Rubriek(en)
Internationaal belastingrecht
Loonbelasting
Belastingtijdvak
2013
Instantie
A-G
Datum instantie
13 juni 2019
Rolnummer
18/04670
ECLI
ECLI:NL:PHR:2019:633
Auteur(s)
mr. E. Swaving Dijkstra
Houthoff
NLF-nummer
NLF 2019/2158
Aflevering
3 oktober 2019
Judoregnummer
JCDI:NFB2770
bwbr0002471&artikel=6&lid=1,bwbr0002471&artikel=6&lid=1,bwbr0002471&artikel=32bd,bwbr0002471&artikel=32bd,bwbv0001506&artikel=45,bwbv0001506&artikel=45,bwbv0001506&artikel=46,bwbv0001506&artikel=46,bwbv0001506&artikel=47,bwbv0001506&artikel=47,bwbv0001506&artikel=48,bwbv0001506&artikel=48,bwbv0001506&artikel=107,bwbv0001506&artikel=107,bwbv0004204&artikel=17,bwbv0004204&artikel=17

Naar de bovenkant van de pagina