Direct naar content gaan

Samenvatting

In meerdere prejudiciële zaken uit Nederland rijst de vraag of en onder welke voorwaarden bepaalde bedrijfstakpensioenfondsen als gemeenschappelijke beleggingsfondsen in de zin van artikel 135, lid 1, onderdeel g, Btw-richtlijn moeten worden aangemerkt. Volgens deze bepaling omschrijven de lidstaten de ‘gemeenschappelijke beleggingsfondsen’. Nederland heeft de aan de orde zijnde bedrijfstakpensioenfondsen tot nu toe niet als gemeenschappelijke beleggingsfondsen aangemerkt en gaat er daarom van uit dat de voor die fondsen verrichte beheerdiensten aan de btw zijn onderworpen.

De Icbe-richtlijn is in het Unierecht deels boven de bevoegdheid van de lidstaten om het begrip ‘gemeenschappelijke beleggingsfondsen’ te omschrijven komen te staan. Het HvJ heeft zich daarom reeds in het verleden over de vraag gebogen of het beheer van pensioenfondsen van btw is vrijgesteld indien en omdat zij vergelijkbaar zijn met een instelling voor collectieve belegging in effecten. Deze rechtspraak kan thans worden gepreciseerd.

Tevens dient te worden verduidelijkt onder welke voorwaarden belastingplichtigen zich rechtstreeks op de vrijstelling van artikel 135, lid 1, onderdeel g, Btw-richtlijn kunnen beroepen. Met name rijst de vraag in hoeverre het neutraliteitsbeginsel de bevoegdheid van de lidstaten bij de omschrijving van het begrip ‘gemeenschappelijke beleggingsfondsen’ beperkt. Meer bepaald dient te worden onderzocht of een btw-vrijstelling die aan bepaalde pensioenfondsen (uit de derde pijler van het nationale pensioenstelsel) wordt verleend, ook tot andere pensioenfondsen (in casu de tweede pijler) moet worden uitgebreid.

A-G Kokott geeft het HvJ in overweging de prejudiciële vragen van Rechtbank Gelderland (6 oktober 2022, 19/6769, ECLI:NL:RBGEL:2022:5653, NLF 2022/2083, met noot van Wolf en 6 oktober 2022, 20/451, ECLI:NL:RBGEL:2022:5656, NLF 2022/2082, met noot van Wolf) als volgt te beantwoorden:

‘1. Artikel 135, lid 1, onder g, Btw-richtlijn moet aldus worden uitgelegd dat een met een icbe vergelijkbaar beleggingsfonds, en dus een ‘gemeenschappelijk beleggingsfonds’, een fonds is dat grotendeels voldoet aan de criteria genoemd in artikel 1, lid 2, eerste volzin, van de icbe-richtlijn. De voorwaarden hiervoor zijn met name dat het beleggingsfonds voor het publiek toegankelijk is, dat er een terugbetalingsverplichting bestaat die vergelijkbaar is met die van een icbe en dat de beleggers een vergelijkbaar beleggingsrisico lopen. Dit laatste hangt voornamelijk af van de vraag of de pensioentoezegging voorziet in hoofdzakelijk gegarandeerde uitkeringen of in uitkeringen die afhankelijk zijn van de ontwikkeling van het rendement van de beleggingen.2. Voor de toepassing van artikel 135, lid 1, onder g, Btw-richtlijn bij fondsen die geen icbe zijn, moet niet uitsluitend worden beoordeeld of deze vergelijkbaar zijn met een icbe, maar ook of zij vergelijkbaar zijn met andere fondsen die weliswaar geen icbe zijn maar door de lidstaat niettemin als gemeenschappelijke beleggingsfondsen worden beschouwd. De lidstaat kan het beheer van dergelijke gemeenschappelijke beleggingsfondsen vrijstellen, mits het neutraliteitsbeginsel in acht wordt genomen. Dit beginsel verzet zich echter niet tegen een duidelijke differentiatie tussen verschillend gestructureerde pijlers van het pensioenstelsel, en meer specifiek tussen gegarandeerde pensioentoezeggingen enerzijds en pensioentoezeggingen die afhankelijk zijn van de ontwikkeling van het rendement van de beleggingen anderzijds.’

Metadata

Rubriek(en)
Omzetbelasting
Belastingtijdvak
diverse jaren
Instantie
A-G HvJ
Datum instantie
14 maart 2024
Rolnummer
C-639/22; C-644/22
ECLI
ECLI:EU:C:2024:243
Auteur(s)
prof. mr. dr. J.B.O. Bijl
Het BTW Advieskantoor
NLF-nummer
NLF 2024/0795
Aflevering
2 april 2024
Judoregnummer
JCDI:NFB6319
bwbr0002629&artikel=11,bwbr0002629&artikel=11,bwbv0001506&artikel=267,bwbv0001506&artikel=267,celex32006l0112&artikel=135,celex32006l0112&artikel=135

Naar de bovenkant van de pagina