Direct naar content gaan

Samenvatting

De Hoge Raad heeft in het arrest HR 18 november 2016, 15/04909, ECLI:NL:HR:2016:2604, NLF 2016/0712, met noot van Nent, beslist dat Hof Den Bosch ten onrechte heeft beslist dat een verzoek om een immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn dient te worden gemotiveerd.

De zaak was verwezen naar Hof Arnhem-Leeuwarden.

Na cassatie is nog slechts in geschil de hoogte van de vergoeding voor immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn. Met name is nog in geschil in hoeverre aanleiding bestaat tot matiging van de aan X (bv; belanghebbende) toekomende vergoeding wegens gezamenlijke behandeling en samenhang met de zaken van A, B (bv) en C (bv). Voor de beoordeling van het geschil neemt het verwijzingshof (verder: het Hof) als uitgangspunt het arrest HR 19 februari 2016, 14/03907, ECLI:NL:HR:2016:252 (hierna: het overzichtsarrest).

Het Hof overweegt allereerst dat, anders dan partijen kennelijk veronderstellen, het de taak van het Hof is te beoordelen welke vergoeding voor geleden immateriële schade Hof Den Bosch in zijn uitspraak had moeten vaststellen. Dit betekent dat de termijn van de cassatieprocedure buiten beschouwing moet blijven.

Het Hof acht sprake van samenhang tussen de zaken van X en A en B omdat al deze zaken in hoofdzaak betrekking hebben op hetzelfde onderwerp, zodat aanleiding bestaat om de schadevergoeding te matigen.

Van samenhang tussen de zaak van X en die van C is geen sprake omdat niet wordt voldaan aan de eis dat de zaken in hoofdzaak op hetzelfde onderwerp betrekking hebben. Daarvoor verschilt het onderwerp van geschil bij X (te weten vennootschapsbelastingaspecten van winstverschuivingen) te veel van het onderwerp van geschil bij C (te weten aansprakelijkstelling in de loonheffingssfeer).

Het Hof stelt de immateriële schadevergoeding met inachtneming van het overzichtsarrest vast op € 534 (Inspecteur) en € 1.991 (minister).

De kosten die X in verband met de behandeling van het geding na cassatie heeft moeten maken stelt het Hof met analoge toepassing van het Bpb vast. Na verwijzing is sprake van samenhang met de zaken van A, B en C omdat deze zaken gelijktijdig zijn behandeld, sprake is van dezelfde rechtsbijstandverlener en de werkzaamheden van die bijstandsverlener nagenoeg identiek zijn geweest.

Zie ook de idem-zaken (NLF 2018/0179 en NLF 2018/0180).

Metadata

Rubriek(en)
Formeel belastingrecht
Belastingtijdvak
2000
Instantie
Hof Arnhem-Leeuwarden
Datum instantie
3 januari 2018
Rolnummer
16/01458 en 16/01459
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2018:111
NLF-nummer
NLF 2018/0147
Aflevering
18 januari 2018
bwbr0005537&artikel=8:73,bwbr0005537&artikel=8:73,bwbr0006358,bwbr0006358

Naar de bovenkant van de pagina