Direct naar content gaan

Samenvatting

De Inspecteur heeft ten aanzien van werkgever X (belanghebbende) voor het jaar 2014 de gedifferentieerde premie ten behoeve van de Werkhervattingskas (hierna: de beschikking Whk) vastgesteld op 2,11%. De beschikking Whk is gebaseerd op onder meer een individuele premiecomponent voor ZW-lasten van 1,04%. Deze premiecomponent bestaat uit het landelijk vastgestelde rekenpercentage (0,34% voor het jaar 2014) en een opslag van 0,7% in verband met het individuele werkgeversrisicopercentage. Bij de berekening van dit percentage voor 2014 zijn de voor X betaalde ZW-uitkeringen in 2012 en het gemiddelde premieloon in 2008 tot en met 2012 van belang. Het voor X in 2012 betaalde bedrag aan ZW-uitkeringen (van € 22.849,04) heeft betrekking op één ex-werknemer, een zogenoemde vangnetter.

In geschil is de hoogte van de premiecomponent voor ZW-lasten. X bepleit een percentage van 0,34%, derhalve zonder de opslag van 0,7% uit hoofde van het individuele werkgeversrisicopercentage. Het gaat hierbij om de vraag of de per 1 januari 2014 geldende regeling voor de gedifferentieerde heffing van premie ten behoeve van de Werkhervattingskas (WGA en ZW) ter zake van vangnetters in het geval van X tot rechtens onaanvaardbare gevolgen leidt.

Hof Amsterdam komt tot het oordeel dat de Wfsv en het Besluit Wfsv onverbindend zijn voor zover zij een materiële terugwerkende kracht impliceren die op grond van de criteria van het crisisheffingsarrest (HR 29 januari 2016, 15/03090, ECLI:NL:HR:2016:124) niet te verenigen is met artikel 1 Eerste Protocol bij het EVRM. Dit leidt tot vermindering van het bij beschikking vastgestelde premiepercentage met de daarin begrepen, op basis van gegevens uit 2012 berekende, individuele opslag voor de premiecomponent ZW-lasten. Het bij beschikking vastgestelde premiepercentage wordt met 0,7% verminderd. Het Hof verwerpt het standpunt van X dat de vaststelling van het premiepercentage in het onderhavige geval een punitieve sanctie is.

De staatssecretaris heeft tegen deze uitspraak met drie middelen cassatieberoep ingesteld, maar A-G Wattel concludeert tot ongegrondverklaring van het cassatieberoep. Het oordeel van het Hof is juist (NLF 2017/2987, met noot van Bröker).

Materieel terugwerkende kracht

De terugwerkende kracht van belastingwetgeving kan relevant zijn bij het beantwoorden van de vraag of de ‘inbreuk’ gerechtvaardigd is. In geval van wetgeving met terugwerkende kracht moet daarom worden beoordeeld of op degene die een door artikel 1 Eerste Protocol bij het EVRM beschermd recht heeft, een onredelijke last wordt opgelegd waarbij het ontbreekt aan een ‘fair balance’ tussen de met de terugwerkende kracht beoogde belangen en de gevolgen daarvan voor de positie van de belanghebbenden.

Voorzienbaarheidstoets

Metadata

Rubriek(en)
Sociale verzekeringen
Belastingtijdvak
2014
Instantie
A-G
Datum instantie
27 juli 2018
Rolnummer
17/05894
ECLI
ECLI:NL:PHR:2018:834
Auteur(s)
mr. T. El Ouardi
BDO/Universiteit van Amsterdam/Erasmus Universiteit
NLF-nummer
NLF 2018/2181
Aflevering
18 oktober 2018
Judoregnummer
JCDI:NFB1895
bwbr0001840&artikel=94,bwbr0001840&artikel=94,bwbr0001840&artikel=94,bwbr0001840&artikel=94,bwbr0005537&artikel=8:77,bwbr0005537&artikel=8:77,bwbr0005537&artikel=8:88,bwbr0005537&artikel=8:88,bwbr0017745&artikel=38,bwbr0017745&artikel=38,bwbr-eerste&artikel=1,bwbr-eerste&artikel=1

Naar de bovenkant van de pagina