Direct naar content gaan

Samenvatting

Een (deelneming van een) BV exploiteert een hotel op een eiland. Bij de BV waren drie werknemers werkzaam. De BV bezat twee auto's. Een Landrover werd gebruikt voor het vervoer van hotelgasten van de veerpont naar het hotel en omgekeerd alsmede voor het verzorgen van zogeheten Safaritochten. Een Smart werd gebruikt voor de verhuur aan hotelgasten en incidenteel voor het vervoer van medewerkers die vergaderingen en dergelijke op het vasteland bezochten.
De inspecteur heeft aan de BV een naheffingsaanslag opgelegd waarbij een voordeel uit de terbeschikkingstelling voor privédoeleinden van de auto's in aanmerking is genomen.
Hof Arnhem-Leeuwarden heeft geoordeeld dat de auto’s gedurende het tijdvak niet aan de werknemers ter beschikking zijn gesteld, aangezien zij niet de feitelijke macht over de auto’s uitoefenden. Daartoe heeft het Hof onder meer overwogen dat de werknemers de auto’s voor de bovenvermelde zakelijke doeleinden gebruikten en dat de inspecteur niet aannemelijk heeft gemaakt dat er andere doeleinden waren waarvoor de werknemers de auto’s gebruikten of konden gebruiken.
Het Hof heeft bij de beoordeling of de autokostenfictie van toepassing is, terecht eerst de vraag beantwoord of de desbetreffende auto aan de werknemer ter beschikking is gesteld, aldus de Hoge Raad.
Het heeft de bewijslast op dit punt voorts terecht op de inspecteur gelegd en heeft geen blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door ervan uit te gaan dat in dit geval geen sprake is van een terbeschikkingstelling van een auto.
Verder is nog in geschil of de inspecteur terecht aan de BV een vergrijpboete heeft opgelegd bij de naheffing van premies werknemersverzekeringen.
Het Hof heeft geoordeeld dat grofschuldig gemaakte fouten van de administratieve medewerkster van de BV die de aangiften voor de loonheffingen verzorgde, niet aan de BV kunnen worden toegerekend.
Volgens het Hof heeft de BV bij het opdragen van werkzaamheden aan de werkneemster de zorg betracht die redelijkerwijs van haar kon worden gevergd en hoefde de BV in redelijkheid niet aan een behoorlijke taakvervulling van haar werkneemster te twijfelen. Ook heeft het Hof meegewogen dat de BV mocht verwachten dat eventuele tekortkomingen in de taakvervulling van de werkneemster tijdig aan het licht zouden komen bij de door de externe accountant periodiek uitgevoerde controles van de loonadministratie van de BV. Om deze reden heeft het Hof geoordeeld dat de BV geen grove schuld kan worden verweten.
Volgens de Hoge Raad heeft het Hof ook op dit punt geen blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting en is dit oordeel ook niet onbegrijpelijke mede gelet op hetgeen het Hof heeft vastgesteld omtrent de ervaring en deskundigheid van de werkneemster.
Het cassatieberoep van de staatssecretaris van Financiën is ongegrond.
Anders: A-G IJzerman.

Metadata

Rubriek(en)
Overig
Vennootschapsbelasting
Belastingtijdvak
2006-2009
Instantie
HR
Datum instantie
29 mei 2015
Rolnummer
13/04993
ECLI
ECLI:NL:HR:2015:1360
bwbid=bwbr0&artikel=67f,bwbid=bwbr0&artikel=13bis,bwbr0049111&artikel=10.4&lid=3

Naar de bovenkant van de pagina