Een Nissan 370Z is geen referentieauto voor een Chevrolet Camaro
Hof Arnhem-Leeuwarden, 11 juni 2024
Gerelateerde content
- Wet en parlementaire geschiedenis(1)
- Internationale regelgeving
- Lagere regelgeving
- Besluiten(2)
- Jurisprudentie(303)
- Commentaar NLFiscaal
- Literatuur(1)
- Recent(31)
- Kennisgroepstandpunt(4)
- Annotatie wetsgeschiedenis NLFiscaal(5)
Samenvatting
X (bv; belanghebbende) heeft voor een Chevrolet Camaro 3.6L V6 € 418 aan BPM voldaan op basis van de handelsinkoopwaarde van een Nissan 370Z 3.7i V6 Pack automaat. De Inspecteur heeft aan X een naheffingsaanslag BPM van € 3.644 opgelegd.
Rechtbank Noord-Holland heeft geoordeeld dat de Nissan als referentieauto kan dienen en heeft de naheffingsaanslag verlaagd tot € 1.805.
In hoger beroep bij Hof Arnhem-Leeuwarden voert de Inspecteur het volgende aan:
- Het taxatierapport van X kan niet als bewijs dienen zonder bijgevoegde inkoopfactuur.
- De catalogusprijs en handelsinkoopwaarde kunnen niet gebaseerd worden op de koerslijstwaarde van een andersoortige auto.
- De historische nieuwprijs moest gebaseerd zijn op de BPM van de referentieauto, niet die van de te registreren auto.
Het Hof oordeelt dat de referentieauto onvoldoende vergelijkbaar is met de te registreren auto vanwege verschillende kenmerken zoals merk, type, aantal zitplaatsen, uitstraling, motorkracht, CO2-uitstoot en wegligging. Bovendien heeft X geen inkoopfactuur overlegd, waardoor er onduidelijkheid blijft over de aankoopprijs en de verkoper van de auto. Daarom kan het taxatierapport niet de handelsinkoopwaarde aantonen.
Het Hof oordeelt voorts dat het afschrijvingspercentage gebaseerd kon worden op het door de Inspecteur gehanteerde percentage uit de afschrijvingstabel. Hierdoor is de naheffingsaanslag niet te hoog en blijft deze gehandhaafd.
BRON
Uitspraak van de eerste meervoudige kamer op het hoger beroep van de inspecteur van de Belastingdienst/Centrale Administratieve Processen (hierna: de Inspecteur) en het incidentele hoger beroep van belanghebbende bv te vestigingsplaats (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland (hierna: de Rechtbank) van 17 februari 2022, nummer LEE21/1194, in het geding tussen
belanghebbende
en
de Inspecteur.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. Aan belanghebbende is een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (hierna: BPM) opgelegd van € 3.644.
1.2. Belanghebbende heeft daartegen bezwaar gemaakt. De Inspecteur heeft in zijn uitspraak op bezwaar de naheffingsaanslag gehandhaafd.
1.3. Belanghebbende heeft daartegen beroep ingesteld. De Rechtbank heeft dit beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd, de naheffingsaanslag verminderd tot € 1.805 en vergoedingen voor proceskosten en griffierecht toegekend van respectievelijk € 1.820 en € 360.
1.4. De Inspecteur heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank op 8 maart 2022 hoger beroep ingesteld.
1.5. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.
1.6. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank op 12 januari 2023 incidenteel hoger beroep ingesteld.
1.7. De Inspecteur heeft schriftelijk zijn zienswijze omtrent het incidenteel hoger beroep naar voren gebracht.
1.8. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 juni 2024. Namens belanghebbende heeft [naam1] van [naam2] BV via een video-verbinding aan de mondelinge behandeling ter zitting deelgenomen. Namens de Inspecteur hebben [naam3] en [naam4] via een video-verbinding deelgenomen.
2. Feiten
2.1. Belanghebbende heeft voor een Chevrolet Camaro 3.6L V6 (hierna: de auto) op aangifte een bedrag van € 418 aan BPM voldaan. Belanghebbende heeft de afschrijving van deze auto berekend aan de hand van de handelsinkoopwaarde die is opgenomen in de koerslijst Eurotax voor de referentieauto Nissan 370Z 3.7i V6 Pack aut. De handelsinkoopwaarde (onbeschadigd) van deze referentieauto bedraagt volgens belanghebbende € 9.656.
2.2. De Inspecteur heeft een ‘Onderzoek waardebepaling’ door de dienst Domeinen Roerende Zaken (hierna: de DRZ) laten doen. Van dit onderzoek is een rapport opgemaakt. Daarin is opgemerkt dat voor de auto geen koerslijstwaarde beschikbaar is, dat de historische nieuwprijs van de auto lager is dan in het taxatierapport van belanghebbende is gepresenteerd en dat de auto minder schade had dan is aangegeven. De handelsinkoopwaarde (onbeschadigd) van € 15.000 is berekend door de vraagprijzen op de Nederlandse occasionmarkt van vergelijkbare auto’s Chevrolet Camaro terug te rekenen. Aangezien de op basis daarvan berekende afschrijving van 82,80% minder bedraagt dan de (forfaitaire) afschrijving aan de hand van de afschrijvingstabel (86,998%), heeft de Inspecteur laatstgenoemd afschrijvingspercentage gehanteerd. De Inspecteur heeft de volgende naheffingsaanslag BPM opgelegd:
Consumentenprijs (= historische nieuwprijs) |
€ 68.160 |
Handelsinkoopwaarde (onbeschadigd) |
15.000 |
Schade (72% van € 4.547) |
-/- 3.274 |
= Handelsinkoopwaarde (beschadigd) |
11.726 |
Afschrijving |
82,80% |
Afschrijving volgens afschrijvingstabel |
86,998% |
Historische BPM (CO2-uitstoot 265 gr/km; tarief 2012) |
31.246 |
Afschrijving (86,998%) |
-/- 27.184 |
= Verschuldigde BPM |
4.062 |
Door belanghebbende is betaald op aangifte |
-/- 418 |
Naheffingsaanslag |
3.644 |
2.3. De Rechtbank heeft geoordeeld dat de door belanghebbende aangedragen Nissan kan dienen als referentieauto omdat die Nissan en de auto zich in een concurrentieverhouding bevinden op het punt van onder meer uitvoering (coupé), motorkracht, uitstraling (sportauto) en prijsklasse. De Rechtbank heeft de verschuldigde BPM als volgt berekend:
Catalogusprijs (excl. BPM) |
€ 45.243 |
BPM bij eerste ingebruikname (CO2-uitstoot 265 gr/km) |
32.937 |
= Consumentenprijs (= historische nieuwprijs) |
78.180 |
Handelsinkoopwaarde (onbeschadigd) |
9.656 |
Schade (72% van € 4.667) |
-/- 3.360 |
Dealer- en marktsituatie |
-/- 1.017 |
= Handelsinkoopwaarde (beschadigd) |
5.279 |
Afschrijving |
93,25% |
Historische BPM (CO2-uitstoot 265 gr/km; tarief 2012) |
32.937 |
Afschrijving (93,25%) |
-/- 30.714 |
= Verschuldigde BPM |
2.223 |
Door belanghebbende is betaald op aangifte |
-/- 418 |
Naheffingsaanslag |
1.805 |
3. =Geschil
3.1. In geschil is of de Rechtbank de naheffingsaanslag terecht heeft verminderd. De Inspecteur beantwoordt die vraag ontkennend en belanghebbende bevestigend.
3.2. De Inspecteur betoogt in hoger beroep dat voor het berekenen van de afschrijving ingevolge artikel 10, lid 2, Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992 (hierna Wet BPM):
- het door belanghebbende ingebrachte taxatierapport niet als bewijs kan dienen, nu bij dat rapport geen inkoopfactuur is gevoegd,
- de catalogusprijs en de handelsinkoopwaarde – anders dan de Rechtbank overeenkomstig belanghebbendes standpunt heeft geoordeeld – niet kunnen worden gebaseerd op de koerslijstwaarde Eurotax van een andersoortige auto, en
- indien daarvan wel kan worden uitgegaan, de historische nieuwprijs (catalogusprijs plus historische BPM) moet worden gebaseerd op het bedrag aan BPM dat voor de referentieauto is verschuldigd, en niet aan de hand van de BPM die voor de te registreren auto is verschuldigd.
3.3. Nadat ter zitting aan belanghebbende is voorgehouden dat het incidentele hoger beroep niet tijdig is ingediend, heeft belanghebbende dit ter zitting ingetrokken.
3.4. De Inspecteur concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en tot handhaving van de naheffingsaanslag van € 3.644 en subsidiair tot vermindering van de naheffingsaanslag tot € 2.176. Belanghebbende concludeert tot handhaving van de uitspraak van de Rechtbank.
4. Beoordeling van het geschil
Gebrek taxatierapport; geen inkoopfactuur
4.1. Artikel 8, lid 4, letter b, in samenhang met bijlage I van de Uitvoeringsregeling belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992, stelt eisen aan een taxatierapport, waaronder het toevoegen van een kopie van de inkoopfactuur van de te registreren auto. Belanghebbende heeft geen inkoopfactuur overgelegd. Anders dan de Inspecteur betoogt, acht het Hof het enkele ontbreken van de inkoopfactuur geen reden om het taxatierapport in zijn geheel terzijde te schuiven. Wel kan dit gevolgen hebben voor de bewijskracht die aan het taxatierapport toekomt. De inkoopfactuur kan bijvoorbeeld informatie bevatten over de staat waarin de auto ten tijde van aankomst in Nederland verkeerde. Ook kan de inkoopfactuur gegevens bevatten die de verbinding kunnen leggen tussen het taxatierapport en de aangifte. Het Hof zal hierna de inhoud van belanghebbendes taxatierapport aan een beoordeling onderwerpen.
Referentie taxatiemethode
4.2. Bij toepassing van de taxatiemethode kan als referentie voor het bepalen van de handelsinkoopwaarde van de te registreren auto, gebruik worden gemaakt van de handelsinkoopwaarde van een referentieauto die is opgenomen in een in de handel algemeen toegepaste koerslijst. De in deze koerslijst opgenomen handelsinkoopwaarde is in dat geval slechts een uitgangspunt. De getaxeerde waarde zal in dat geval van die koerslijstwaarde verschillen vanwege meer dan normale gebruiksschade en/of andere bijzondere of afwijkende kenmerken en eigenschappen van het te waarderen motorrijtuig ten opzichte van gebruikte motorrijtuigen zoals deze in de regel op de binnenlandse markt worden ingekocht. Dergelijke kenmerken en eigenschappen leiden tot een bij de taxatie in aanmerking te nemen verschil ten opzichte van de koerslijstwaarde voor zover zij in die waarde niet of niet volledig zijn verdisconteerd. De invloed van dergelijke kenmerken en eigenschappen kan zowel waardedrukkend als waardeverhogend zijn (vgl. HR 12 mei 2023, ECLI:NL:HR:2023:692, r.o. 2.4.2 en 2.4.3; HR 22 december 2023, ECLI:NL:HR:2023:1703, r.o. 3.2.3).
4.3. Ter bepaling van de handelsinkoopwaarde dient te worden aangesloten bij de koerslijst van de auto waarvan de eigenschappen en de kenmerken (zoals merk en model, type aandrijving, uitrusting, leeftijd en kilometrage, en de staat van onderhoud) het dichtst aanleunen bij die van de te registreren auto (vgl. HR 21 februari 2020, ECLI:NL:HR:2020:323, r.o. 3.1.3).
4.4. Belanghebbende heeft de afschrijving van de te registreren auto berekend aan de hand van de catalogusprijs en de handelsinkoopwaarde die is opgenomen in de koerslijst Eurotax voor de referentieauto Nissan 370Z 3.7i V6 Pack aut. Deze referentieauto betreft een coupé-uitvoering met een afwijkende CO2-uitstoot (225 gr/km), een automatische versnellingsbak en een 6 cilindermotor met een vermogen van 243 kW/330 pk. De handelsinkoopwaarde (in onbeschadigde staat) van deze referentieauto bedraagt € 9.656.
4.5. Aangezien voor de te registreren auto geen koerslijstwaarde beschikbaar is, heeft de Inspecteur de handelsinkoopwaarde berekend door de vraagprijzen op de Nederlandse occasionmarkt van vergelijkbare auto’s Chevrolet Camaro terug te rekenen. De handelsinkoopwaarde (in onbeschadigde staat) is aldus berekend op € 15.000. Aangezien de op basis daarvan berekende afschrijving van 82,80% minder bedraagt dan de (forfaitaire) afschrijving aan de hand van de afschrijvingstabel (86,998%), heeft de Inspecteur laatstgenoemd afschrijvingspercentage gehanteerd.
4.6. Naar het oordeel van het Hof zijn de eigenschappen en de kenmerken van de referentieauto zoals vermeld in de koerslijst van belanghebbende, onvoldoende vergelijkbaar met die van de te registreren auto, om te kunnen worden gebruikt ter bepaling van de handelsinkoopwaarde. Daarbij hecht het Hof met name eraan dat de referentieauto een ander merk en type betreft, twee in plaats van vier zitplaatsen heeft, een volstrekt andere uitstraling en een andere vermogensopbouw van de motor heeft, een afwijkende CO2-uitstoot heeft en een andere wegligging. Daarbij komt dat belanghebbende, ondanks vragen van de Inspecteur, ervoor heeft gekozen geen inkoopfactuur te overleggen (zie 4.1) waardoor er onduidelijkheid bestaat over onder andere de prijs waarvoor de auto is gekocht en waar en van wie de auto is gekocht (ondernemer of particulier). Gelet daarop is belanghebbende met het taxatierapport niet erin geslaagd de handelsinkoopwaarde aannemelijk te maken. De stellingen van belanghebbende omtrent waardedrukkende factoren (schadeherstelkosten en geen oordeel kilometerstand) behoeven daarom geen behandeling. Ter bepaling van het afschrijvingspercentage kan worden aangesloten bij het door de Inspecteur gehanteerde percentage uit de afschrijvingstabel. Dit brengt mee dat de naheffingsaanslag niet te hoog is vastgesteld, ook niet als van een historische BPM wordt uitgegaan van € 32.937.
4.7. Voor zover belanghebbende ter verweer een beroep heeft gedaan op het discriminatieverbod van artikel 110 VWEU heeft het volgende te gelden. Voor een dergelijk beroep moet belanghebbende aannemelijk kunnen maken dat het geheven bedrag aan BPM hoger is dan het restbedrag aan BPM dat is vervat in de handelswaarde van een of meer gelijksoortige, gebruikte personenauto’s die al in het binnenland zijn geregistreerd. Daartoe moet belanghebbende de werkelijke handelswaarde van de te registreren auto aantonen. Om dat te staven moet belanghebbende op basis van deskundigenonderzoek aantonen dat er ten tijde van de registratie een gelijksoortige, gebruikte personenauto met een vergelijkbaar schadeverleden in Nederland was geregistreerd en wat de waardeverminderende invloed van dat schadeverleden op de handelsinkoopwaarde werkelijk is geweest ten opzichte van gelijksoortige, gebruikte personenauto’s die toentertijd in Nederland waren geregistreerd en niet een dergelijk schadeverleden kenden (vgl. HR 2 februari 2024, ECLI:NL:HR:2024:147, r.o. 3.6.2). Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen in 4.6, is belanghebbende niet in deze bewijslast geslaagd.
4.8. Het hoger beroep van de Inspecteur is gegrond.
5. Proceskosten en griffierecht
5.1. Het Hof ziet geen aanleiding voor vergoeding van de proceskosten.
5.2. Aangezien het hoger beroep van de Inspecteur doel treft en de uitspraak van de Rechtbank wordt vernietigd, wordt van de Inspecteur geen griffierecht geheven (artikel 8:109, lid 2Algemene wet bestuursrecht).
6. Beslissing
Het Hof:
- vernietigt de uitspraak van de Rechtbank, en
- verklaart het bij de Rechtbank ingestelde beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.J.H. van Suilen, voorzitter, mr. P. van der Wal en mr. J.W. Keuning, in tegenwoordigheid van mr. K. de Jong-Braaksma als griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 11 juni 2024.