Direct naar content gaan

Samenvatting

X (overleden in 2016, hierna: erflater) en zijn echtgenote woonden in ieder geval tot 1994 in Nederland. Nadien waren zij niet meer ingeschreven in Nederland, maar op het adres van hun appartement in Curaçao. Er waren in de onderhavige jaren, 2004 tot en met 2011, aanknopingspunten met Nederland via bv’s, een villa, vakantiewoning, boot, auto en het aantal dagen verblijf in Nederland. Die omstandigheden hebben bij de Inspecteur de vraag opgeroepen of erflater, die aangifte had gedaan als buitenlands belastingplichtige, wellicht in Nederland woonde en dus zou zijn aan te merken als binnenlands belastingplichtige. Daarover is gecorrespondeerd, maar dat heeft niet geleid tot een voor de Inspecteur bevredigende beantwoording. Daarop heeft de Inspecteur op 28 januari 2016 een informatiebeschikking afgegeven.

Aangezien niet valt uit te sluiten dat sprake is van binnenlandse belastingplicht, heeft Rechtbank Zeeland-West-Brabant geoordeeld dat de Inspecteur zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat gevraagde gegevens over het wereldinkomen en -vermogen van belang zouden kunnen zijn voor de belastingheffing. De informatiebeschikking is wel op een aantal punten herzien.

In hoger beroep was in geschil of de informatiebeschikking, zoals die luidt na aanpassing door de Rechtbank, in stand moet blijven.

Anders dan de erven stellen, is voor het bestaan van de verplichting als bedoeld in artikel 47, lid 1, AWR, niet vereist dat voorafgaand aan het vragen van inlichtingen door de Inspecteur al is voldaan aan de voorwaarden voor toepassing van de (verlengde) navorderingstermijn. De Inspecteur kon zich volgens Hof Den Bosch in redelijkheid op het standpunt stellen dat de gevraagde gegevens en inlichtingen voor de belastingheffing van erflater van belang zouden kunnen zijn en niet, zoals de erven betogen, als een fishing expedition zijn te kwalificeren. De Inspecteur heeft de informatiebeschikking terecht genomen, aldus het Hof. De erven is een nieuwe termijn gegeven om de verzochte inlichtingen te verstrekken.

De erven hebben met vier middelen cassatieberoep ingesteld tegen de uitspraak van het Hof.

Volgens A-G IJzerman falen alle middelen. Het cassatieberoep dient ongegrond te worden verklaard.

In zijn arrest van 16 maart 2018 heeft de Hoge Raad terecht beslist dat de omkering en verzwaring van de bewijslast vanwege het niet doen van de vereiste aangifte, geen betrekking hebben op de vraag of de Inspecteur bevoegd is om na te vorderen op grond van artikel 16 AWR. De vraag die fiscaal Nederland naar aanleiding van dit arrest bezighield, was of deze beslissing van de Hoge Raad ook kon worden doorgetrokken naar de informatiebeschikking van artikel 52a AWR.

In de onderhavige cassatieprocedure wordt dit punt aan de orde gesteld. Aan X (hierna: belanghebbende) was een informatiebeschikking uitgevaardigd omdat de Inspecteur zich op het standpunt stelde dat belanghebbende binnenlands belastingplichtig zou kunnen zijn. In dit licht had de Inspecteur om informatie verzocht over het gehele wereldinkomen van belanghebbende waaronder onder meer kopieën van buitenlandse bankafschriften. Belanghebbende stelde dat vaststond dat alleen kon worden nagevorderd op grond van de verlengde navorderingstermijn indien zou komen vast te staan dat zijn woonland Nederland was. Dit betekende, aldus de belanghebbende, dat het bovengenoemde arrest ertoe leidt dat er geen informatieverplichting is.

Metadata

Rubriek(en)
Formeel belastingrecht
Belastingtijdvak
2004-2011
Instantie
A-G
Datum instantie
12 december 2019
Rolnummer
19/02021
ECLI
ECLI:NL:PHR:2019:1319
Auteur(s)
mr. I. de Roos
Van Bavel advocaten
NLF-nummer
NLF 2020/0420
Aflevering
20 februari 2020
Judoregnummer
JCDI:NFB3063
bwbr0002320&artikel=47,bwbr0002320&artikel=47,bwbr0002320&artikel=52a,bwbr0002320&artikel=52a

Naar de bovenkant van de pagina