Direct naar content gaan

Samenvatting

X (bv; belanghebbende) houdt alle aandelen in een pensioen-bv waarmee zij een fiscale eenheid vormt. Op 31 december 2013 heeft zij haar pensioenverplichting jegens haar dga en diens echtgenote tegen de commerciële waarde ad € 2.000.585 overgedragen aan de pensioen-bv. Op basis van een brief van de Inspecteur is de pensioenverplichting tot de pensioeningangsdatum 1 januari 2014 bepaald op commerciële grondslagen, i.e. met 2,57% rekenrente en leeftijdscorrecties, en vanaf 1 januari 2014 op basis van fiscale grondslagen, i.e. met 4% rekenrente en zonder leeftijdscorrectie. In een na aanslagoplegging 2014 ingediende aangifte vpb 2014 is de pensioenverplichting ultimo 2013 fiscaal conform de commerciële jaarrekening van de pensioen-bv gewaardeerd op € 2.000.585 en per 31 december 2014 op € 1.583.570. De Inspecteur heeft daarop een navorderingsaanslag vpb 2014 conform die aangifte opgelegd, uitgaande van de in artikel 3.29 Wet IB 2001 voorgeschreven 4% rekenrente.

In geschil is of de pensioenverplichting terecht en naar het juiste bedrag is gecorrigeerd, met name of het eigendomsgrondrecht wordt geschonden door belastingheffing over de vrijval.

Rechtbank Noord-Holland meent dat de wettelijk voorgeschreven lastwaardering naar 4% rekenrente niet wegens onverenigbaarheid met de eisen van goed koopmansgebruik buiten toepassing kan blijven of anders dan grammaticaal kan worden uitgelegd. Ook het beroep op artikel 1 EP heeft zij verworpen, met name omdat de bestreden heffing over de vrijval van een deel van de pensioenverplichting geen individuele en buitensporige last op de belanghebbende legt, gegeven haar inkomens- en vermogenspositie.

Hof Amsterdam heeft het oordeel van de Rechtbank bevestigd en het hoger beroep van X ongegrond verklaard.

X heeft cassatieberoep ingesteld, maar A-G Wattel is het met de oordelen van de Rechtbank en het Hof eens. Hij geeft de Hoge Raad in overweging om het cassatieberoep ongegrond te verklaren.

Zie ook de gemeenschappelijke bijlage (ECLI:NL:PHR:2023:137) bij deze conclusie en de conclusies in de zaken met nummer 20/03460 (ECLI:NL:PHR:2023:125) en 22/01773 (ECLI:NL:PHR:2023:126).

Metadata

Rubriek(en)
Vennootschapsbelasting
Belastingtijdvak
2014
Instantie
A-G
Datum instantie
16 januari 2023
Rolnummer
20/02644
ECLI
ECLI:NL:PHR:2023:70
Auteur(s)
mr. A. Groen
Belastingdienst
NLF-nummer
NLF 2023/0345
Aflevering
16 februari 2023
Judoregnummer
JCDI:NFB5599
bwbr0011353&artikel=3.29,bwbr0011353&artikel=3.29,bwbv0001001&artikel=1,bwbv0001001&artikel=1

Naar de bovenkant van de pagina