Direct naar content gaan

Samenvatting

Tweede cassatieberoep na verwijzingsarrest HR 18 november 2016, 15/04909, ECLI:NL:HR:2016:2604.

Hof Den Bosch (10/00883, niet gepubliceerd) heeft aan X (belanghebbende) geen immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn toegekend omdat het verzoek niet was gemotiveerd.

Op het cassatieberoep van X heeft de Hoge Raad de zaak verwezen naar Hof Arnhem-Leeuwarden omdat het Hof ten onrechte had beslist dat een verzoek om een immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn dient te worden gemotiveerd.

Het verwijzingshof (3 januari 2018, 16/01458 en 16/01459, ECLI:NL:GHARL:2018:111, NLF 2018/0147) heeft geoordeeld dat de zaken van X en de zaken van X2 en X1 bv in hoofdzaak betrekking hebben op hetzelfde onderwerp. Daarom moet, aldus het Hof, de aan X toe te kennen schadevergoeding worden gematigd. Het verwijzingshof heeft de schadevergoeding bepaald op een bedrag van € 2.400.

In dit tweede cassatieberoep betoogt X dat de schadevergoeding niet mocht worden gematigd.

De Hoge Raad oordeelt dat de omstandigheid dat zaken van verschillende belanghebbenden gezamenlijk zijn behandeld een reden kan vormen om de wegens schending van de redelijke termijn toe te kennen schadevergoeding te matigen. Bij dit laatste blijft vooropstaan dat iedere belanghebbende een zelfstandig recht op schadevergoeding heeft (zie r.o. 3.10.3 van HR 19 februari 2016, 14/03907, ECLI:NL:HR:2016:252, het overzichtsarrest). Indien zaken van verschillende belanghebbenden gezamenlijk zijn behandeld, kan een matiging als hiervoor omschreven alleen aan de orde zijn indien sprake is van zaken die in hoofdzaak betrekking hebben op hetzelfde onderwerp (vgl. r.o. 3.10.2 van het overzichtsarrest en zie r.o. 3.2.4 van HR 17 november 2017, 16/05257, ECLI:NL:HR:2017:2875).

De Hoge Raad stelt vast dat het verwijzingshof er bij de matiging van de schadevergoeding ten onrechte van is uitgegaan dat er sprake is geweest van een gezamenlijke behandeling van de zaken van X, X2 en X1 bv. De zaken zijn weliswaar gelijktijdig behandeld, maar niet gezamenlijk.

De Hoge Raad doet de zaak zelf af. X heeft recht op een schadevergoeding van € 7.000. De Inspecteur dient van de schadevergoeding 18/81 deel (€ 1.556) te betalen en de Staat (de minister voor Rechtsbescherming) 63/81 deel (€ 5.444).

Deze noot heeft tevens betrekking op de gelijkluidende arresten van dezelfde datum (NLF 2018/2586 en NLF 2018/2587).

In het zogenoemde overzichtsarrest ‘immateriële schadevergoeding’ heeft de Hoge Raad duidelijke regels geformuleerd over het toekennen van een immateriële schadevergoeding aan een rechtzoekende bij het overschrijden van de redelijke termijn van de behandeling van zijn zaak. Het toekennen van de immateriële schadevergoeding is gebaseerd op de spanning, het ongemak en de onzekerheid die worden ondervonden bij een belanghebbende door een te lang durende procedure. Indien er omstandigheden zijn die voor de rechtzoekende deze spanning en onzekerheid mitigeren, is er ruimte voor de feitenrechter om de immateriële schadevergoeding te matigen.

In r.o. 3.10.2 van het overzichtsarrest oordeelde de Hoge Raad dat de gezamenlijke behandeling van zaken van verschillende belanghebbenden een dergelijke matigende omstandigheid is, mits de gezamenlijk behandelde zaken in hoofdzaak betrekking hebben op hetzelfde onderwerp. In de onderhavige zaak was dit niet het geval: de zaken waren weliswaar gelijktijdig behandeld maar niet gezamenlijk, zoals was komen vast te staan bij de eerste Hofbehandeling (Hof Den Bosch).

Metadata

Rubriek(en)
Formeel belastingrecht
Belastingtijdvak
2000
Instantie
HR
Datum instantie
16 november 2018
Rolnummer
18/00661
ECLI
ECLI:NL:HR:2018:2119
Auteur(s)
mr. I. de Roos
Van Bavel advocaten
NLF-nummer
NLF 2018/2566
Aflevering
6 december 2018
Judoregnummer
JCDI:NFB2024
bwbr0005537&artikel=8:73,bwbr0005537&artikel=8:73,bwbr0005537&artikel=8:14&lid=1

Naar de bovenkant van de pagina