Direct naar content gaan

Samenvatting

X (belanghebbende) is in 1994 als oblaat toegetreden tot een orde. Met dagtekening 20 juli 2015 heeft de FIOD de Inspecteur geïnformeerd over het bestaan van een bankrekening op naam van X bij een Belgische bank. Deze bankrekening (zicht- en effectenrekening) is geopend op 10 mei 1993. Op 16 februari 2014 bedroeg het saldo € 1.435.429,74. Eerdere rekeningen van X bij deze bank werden in 2009 gesloten.

De Inspecteur heeft X in algemene zin verzocht om informatie te verstrekken over buitenlandse bankrekeningen. Omdat niet (volledig) aan het verzoek is voldaan, heeft de Inspecteur een informatiebeschikking gegeven. X heeft beroep (ongegrond) en hoger beroep ingesteld.

In het onderhavige geval heeft de Inspecteur zowel in het informatieverzoek, als in de informatiebeschikking slechts in algemene bewoordingen opgenomen om welke informatie hij verzoekt (zijnde informatie omtrent buitenlandse banktegoeden), terwijl het verzoek was ingegeven door specifieke informatie inzake Belgische bankrekeningen die de Inspecteur via de Belastingdienst/FIOD had ontvangen.

De Inspecteur heeft X bij het vragen van informatie en het geven van de informatiebeschikking bewust in het ongewisse gelaten inzake de bij hem bekende informatie en daarmee samenhangend X onvoldoende duidelijk gemaakt welke informatie de Inspecteur exact wenste te ontvangen. Deze werkwijze schiet het doel en de strekking van de informatiebeschikking volgens Hof Den Haag voorbij, zodat deze niet in stand kan blijven. Hieraan doet niet af dat, naar de Inspecteur ter zitting heeft verklaard, de werkwijze in gevallen als dit niet ongebruikelijk is.

De informatiebeschikking wordt vernietigd.

Discussies tussen de Belastingdienst en een belastingplichtige over het verstrekken van informatie, ontaarden soms in een pokerspel. Met name bij het vermoeden van verzwegen buitenlands vermogen, trachten beide partijen hun kaarten zo lang mogelijk tegen de borst te houden. De fiscus trekt in de praktijk vaak aan het langste eind: verstrekt u eerst maar alle informatie en dan hoort u daarna van ons wel over welke concrete aanwijzingen wij daadwerkelijk beschikten. Daarin gesterkt door een uitspraak van de Hoge Raad uit 2013 waarin is overwogen dat als door de Inspecteur vragen worden gesteld naar een buitenlandse bankrekening, niet is vereist dat als vaststaand kan worden aangenomen dat de belanghebbende in de desbetreffende jaren nog over de rekening beschikte. Een redelijk vermoeden ter zake is volgens de Hoge Raad voldoende voor de verplichting van de belastingplichtige tot beantwoording van die vragen. Later zijn wel wat nuanceringen op dit arrest gekomen. Een vragenronde van de fiscus moet bijvoorbeeld niet ontaarden in een fishing expedition. De Hoge Raad overwoog dat in die zaak de Staat (de Belastingdienst) het belang van zijn vordering wel aannemelijk moet kunnen maken. Een open-ended investigation op basis van vage vermoedens is dus niet toegestaan. Ook de handelwijze van de fiscus door pas inzage in het dossier te verlenen en uitspraak op bezwaar te doen als de belastingplichtige eerst alle gevraagde informatie zou leveren, kon op (zeer) weinig sympathie van de rechter rekenen.

De onderhavige uitspraak van Hof Den Haag past in dit rijtje van nuanceringen. Het Hof komt niettegenstaande het eerder aangehaalde arrest van de Hoge Raad van 1 november 2013 tot de conclusie dat het door de fiscus bewust in het ongewisse laten van de belastingplichtige over welke concrete informatie hij beschikt, niet verenigbaar is met het doel en de strekking van de informatiebeschikking ‘(...) zijnde het bieden van rechtsbescherming inzake zowel de legitimiteit van het informatieverzoek, als (het voorkomen van) de omkering van de bewijslast’ (r.o. 5.9). De stelling van de Inspecteur dat deze werkwijze in gevallen als dit, niet ongebruikelijk is, is veelzeggend. Met dit ‘zo doen we het altijd en dat gaat eigenlijk altijd goed’-argument lijkt de fiscus in dit pokerspel zijn hand te hebben overspeeld.

Metadata

Rubriek(en)
Formeel belastingrecht
Belastingtijdvak
2003-2016
Instantie
Hof Den Haag
Datum instantie
9 maart 2020
Rolnummer
19/00517
ECLI
ECLI:NL:GHDHA:2020:462
Auteur(s)
Mark Hendriks
FT-advocaten
NLF-nummer
NLF 2020/1006
Aflevering
30 april 2020
Judoreg
NFB3220
bwbr0002320&artikel=47,bwbr0002320&artikel=47,bwbr0002320&artikel=52a,bwbr0002320&artikel=52a

Naar de bovenkant van de pagina