Direct naar content gaan

Samenvatting

Belanghebbende, X nv, hield in het eerste gedeelte van het jaar 2005 de helft van de aandelen in B bv. Deze vennootschap hield op haar beurt 100% van de aandelen in E, F en D bv. De overige 50% van de aandelen in B bv werd gehouden door C bv. B bv was in het eerste gedeelte van het jaar 2005 voor de toepassing van de overdrachtsbelasting aan te merken als een zogenoemd onroerendezaaklichaam (OZL). Dat houdt in dat haar aandelen op grond van artikel 4 Wet BRV bij wege van wetsfictie werden aangemerkt als onroerende zaken. In april 2005 hebben C bv en X nv over en weer de intentie uitgesproken dat het 50%-belang van C bv in B bv door verkoop zou overgaan naar X nv. Omdat B bv een OZL was, zou een directe overdracht van dit 50%-belang aan X nv leiden tot heffing van overdrachtsbelasting bij X nv. In de laatste dagen van mei 2005 is een aantal, elkaar in de tijd kort opvolgende, samenhangende rechtshandelingen verricht kennelijk ter voorkoming van die heffing van overdrachtsbelasting. Nadat de laatste rechtshandeling was voltooid, is het resultaat geworden dat X nv per 31 mei 2005 het volledige aandelenbelang in B, E en F bv had verkregen. Dat komt dus in zoverre overeen met de eerder uitgesproken intentie van overdracht van het 50%-belang in B bv aan X nv, echter zonder dat zij ter zake overdrachtsbelasting verschuldigd geworden is.

De Inspecteur heft overdrachtsbelasting na. Hij stelt dat er sprake is van fraus legis. De tussengeschoven onzakelijke rechtshandelingen moeten volgens hem worden genegeerd. Rechtbank Zeeland-West-Brabant en Hof Den Bosch hebben de Inspecteur in het gelijk gesteld. Zowel belanghebbende als de staatssecretaris hebben tegen de uitspraak van het Hof cassatieberoep ingesteld. Laatstgenoemde is het niet eens met het oordeel van het Hof dat E bv geen OZL was. A-G IJzerman concludeert tot ongegrondverklaring van het cassatieberoep van belanghebbende en tot gegrondverklaring van het cassatieberoep van de staatssecretaris.

In de onderhavige casus heeft belanghebbende door het samenstel van rechtshandelingen de overige 50% van de aandelen in B bv verkregen zonder dat heffing van overdrachtsbelasting was verschuldigd. Weliswaar kwalificeerde B bv op het moment van de verkrijging van de aandelen als een OZL in de zin van artikel 4 Wet BRV, doch de maatstaf van heffing als bedoeld in artikel 10 Wet BRV bedroeg nihil. In essentie betrof het samenstel van rechtshandelingen 1. de overdracht van E bv en F bv door middel van een bedrijfsfusie aan G bv, een nieuw opgerichte dochter van belanghebbende, met gebruikmaking van de bedrijfsfusievrijstelling van artikel 15, lid 1, onderdeel h, Wet BRV jo. artikel 5a Uitv.besl. BRV gevolgd door 2. de overdracht van de aandelen in E bv en F bv door G bv aan belanghebbende met gebruikmaking van de interne reorganisatievrijstelling van artikel 15, lid 1, onderdeel h, Wet BRV jo. artikel 5b Uitv.besl. BRV. De Inspecteur had het beroep op beide vrijstellingen overigens goedgekeurd.

Zowel de Rechtbank als het Hof oordeelden dat in casu sprake was van fraus legis. Het Hof had echter een belangrijke nuancering aangebracht op de uitspraak van de Rechtbank. Volgens het Hof was de in beginsel fraus legiaanse verhanging wél geoorloofd voor zover het de aandelen E bv betrof, aangezien een rechtstreekse verkrijging van de aandelen E bv niet tot verschuldigdheid van overdrachtsbelasting zou hebben geleid over het onderliggende vastgoed. De aandelen in E bv mochten dus wel degelijk ongestraft worden verhangen. Het Hof baseerde zich nadrukkelijk op de doorkijkarresten. Volgens het Hof leidt toepassing van fraus legis op de verhanging van E bv ertoe dat het onderliggende vastgoed van E bv wél meetelt bij het bepalen van de omvang van de maatstaf van heffing zodat er over dit vastgoed wel overdrachtsbelasting zou worden geheven. Dit is gelet op de strekking van artikel 4 en 10 Wet BRV niet de bedoeling. Het gaat er slechts om te voorkomen dat door middel van het tussenschuiven van lichamen de heffing van overdrachtsbelasting wordt ontgaan en niet om zelfstandig een belastbaar feit te creëren.

Metadata

Rubriek(en)
Belastingen van rechtsverkeer
Belastingtijdvak
2005
Instantie
A-G
Datum instantie
21 juli 2016
Rolnummer
15/04988
ECLI
ECLI:NL:PHR:2016:854
Auteur(s)
dr. A. Rozendal
BOATHOUSE Tax Consultancy / Universiteit Leiden
NLF-nummer
NLF 2016/0116
Aflevering
29 september 2016
Judoregnummer
JCDI:NFB15
bwbr0002740&artikel=4,bwbr0002740&artikel=4

Naar de bovenkant van de pagina