Direct naar content gaan

Samenvatting

De heren B en A dreven samen een onderneming waarbij zij voornamelijk bijna failliete vennootschappen opkochten, ’gezond maakten’ en verkochten. Zij brachten de projecten onder in vennootschappen die indirect toebehoorden aan B.

In deze zaak is in geschil of het belastbare bedrag van X (bv; belanghebbende) voor de jaren 2001-2005 juist is vastgesteld. Meer specifiek is in de eerste plaats in geschil of een fiscale eenheid tot stand is gekomen tussen X en dochtermaatschappijen bv 2, bv 4 en bv 5.

X beroept zich onder meer op het arrest HR 10 april 2017, 15/02201, ECLI:NL:HR:2017:676 (Belgische bedrijvendokter), waaruit volgens haar volgt dat niet zij maar B de economische eigendom van de aandelen in de dochtermaatschappijen had.

Hof Den Haag neemt de door de Hoge Raad in het arrest gegeven oordelen niet zonder meer over.

Anders dan X thans betoogt had zij in de onderhavige jaren zowel het volledige bezit van de juridische eigendom van de aandelen in de genoemde dochtermaatschappijen als het volledige bezit van de economische eigendom van die aandelen. X was in de jaren 2002 tot en met 2005 gevoegd in een fiscale eenheid met bv 2, bv 4 en bv 5, oordeelt het Hof.

In de tweede plaats is in geschil de aftrekbaarheid van de door X aan nv 3 betaalde rente ter zake van de schuldig gebleven koopsom in verband met de verwerving van nv 3 van aandelen bv 2, bv 4 en bv 5.

Volgens het Hof is de door X betaalde rente niet fiscaal non-existent, zodat het antwoord op de vraag of de rente in de onderhavige jaren aftrekbaar is, valt of staat met het antwoord op de vraag of artikel 10a Wet VpB 1969 aan renteaftrek in de weg staat.

Het Hof oordeelt dat het uiteindelijk belang in bv 2 voor 10% is verschoven naar de heer C. Artikel 10a, lid 2, onderdeel b, Wet VpB 1969 staat in zoverre niet aan renteaftrek in de weg. Voorts maakt X aannemelijk dat voor 45% een compenserende heffing aanwezig is. De door X aan nv 3 verschuldigde rente wordt per saldo voor 55% niet in aftrek beperkt, aldus het Hof.

X heeft verder recht op een immateriële schadevergoeding wegens undue delay van € 15.000.

Metadata

Rubriek(en)
Vennootschapsbelasting
Belastingtijdvak
2001-2005
Instantie
Hof Den Haag
Datum instantie
25 oktober 2023
Rolnummer
22/00017; 22/00018; 22/00019; 22/00020; 22/00021
ECLI
ECLI:NL:GHDHA:2023:2112
Auteur(s)
dr. mr. M. van Dun
PwC/Universiteit van Amsterdam
NLF-nummer
NLF 2024/0088
Aflevering
9 januari 2024
Judoregnummer
JCDI:NFB6177
bwbr0002672&artikel=10a,bwbr0002672&artikel=10a

Naar de bovenkant van de pagina