Direct naar content gaan

Samenvatting

Op 27 november 2012 is erflaatster overleden. Belanghebbenden zijn haar erfgenamen, ieder voor een gelijk deel gerechtigd tot de nalatenschap. Deze bestaat met name uit (certificaten van) aandelen in drie vennootschappen die zich bezighouden met de ontwikkeling en verhuur van vastgoed.

In hun aangifte voor de erfbelasting hebben belanghebbenden zich op het standpunt gesteld dat de vennootschappen met hun volledige vermogen een materiële onderneming drijven. Bijgevolg achten belanghebbenden op de gehele verkrijging van de aandelen de bedrijfsopvolgingsfaciliteit (BOF) van toepassing.

De Inspecteur heeft daarentegen gesteld dat de BOF alleen van toepassing is ter zake van de vastgoedontwikkelingsactiviteiten die tezamen een materiële onderneming vormen. Ter zake van de overige (verhuur)activiteiten acht de Inspecteur de BOF niet van toepassing. Na bezwaar heeft de Inspecteur een splitsing aangebracht. Daarbij is een (beperkt) deel van de onroerende objecten, als betrokken bij projectontwikkeling, geëtiketteerd als bedrijfsvermogen. Slechts in zoverre heeft de Inspecteur de BOF van toepassing geacht op de verkregen aandelen. Ter zake van de als privévermogen aangemerkte resterende (verhuurde) objecten, is de BOF niet toegepast.

Rechtbank Noord-Holland en Hof Amsterdam hebben de Inspecteur – afgezien van enkele correcties – in het gelijk gesteld in de gemaakte splitsing.

Tegen dit oordeel hebben X en de overige belanghebbenden met vijf middelen cassatieberoep ingesteld.

A-G IJzerman is in principe met de Rechtbank en het Hof van mening dat er een splitsing moet plaatsvinden. Echter, de A-G acht de door het Hof gemaakte splitsing, ten gronde en feitelijk, in bepaalde opzichten onjuist, althans onbegrijpelijk. Het Hof is namelijk niet nagegaan of voor bepaalde verhuurde panden geldt dat die, zoals kan gelden voor keuzevermogen in de Wet IB 2001, voldoende band met de overige wel aanwezig geachte bedrijfsuitoefening hebben om voor die verhuurde panden een (hypothetische) keuze voor ondernemingsvermogen te kunnen rechtvaardigen.

De A-G stelt daarom voor het cassatieberoep gegrond te verklaren en de zaak te verwijzen. Daarop vooruitlopend wordt in de conclusie geattendeerd op bepaalde mee te wegen aspecten.

Metadata

Rubriek(en)
Schenk- en erfbelasting
Belastingtijdvak
2012
Instantie
A-G
Datum instantie
22 december 2020
Rolnummer
20/01485; 20/01486; 20/01487; 20/01488; 20/01489
ECLI
ECLI:NL:PHR:2020:1205
Auteur(s)
mr. C.L.M. Brouwers
Belastingdienst
NLF-nummer
NLF 2021/0202
Aflevering
28 januari 2021
Judoreg
NFB4077
bwbr0002226&artikel=35b,bwbr0011353&artikel=4.17a&lid=1,bwbr0002226&artikel=35b

Naar de bovenkant van de pagina