Direct naar content gaan

Samenvatting

Aan X (belanghebbende) is een aanslag IB/PVV 2015 opgelegd naar een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 3.803. X is hiertegen tevergeefs in bezwaar, beroep en hoger beroep opgekomen.

In cassatie betoogt X dat Hof Arnhem-Leeuwarden ten onrechte geen rechtsherstel heeft geboden door de vermogensrendementsheffing als zodanig in strijd met artikel 1 Eerste Protocol bij het EVRM (hierna: artikel 1 EP) te verklaren en de box 3-aanslag te verminderen naar nihil. Voorts meent X dat het Hof bij de beoordeling of sprake is van een individuele en buitensporige last ten onrechte zijn gehele financiële situatie in ogenschouw heeft genomen.

A-G Niessen gaat in deze conclusie in op de vraag of de vermogensrendementsheffing in strijd is met artikel 1 EP. Het Hof heeft in deze zaak al rekening gehouden met de arresten van de Hoge Raad van 14 juni 2019. De A-G betoogt dat de klacht dat de vermogensrendementsheffing op stelselniveau in strijd is met artikel 1 EP faalt, gelet op de arresten van 14 juni 2019.

Ter zake van de klacht omtrent de individuele en buitensporige last merkt de A-G op dat zijns inziens twee aspecten van bijzonder belang zijn. Allereerst gaat hij in op de vraag of de rechter bij de beoordeling of sprake is van een individuele en buitensporige last ook het box 1- en box 2-inkomen in zijn afweging moet betrekken. Volgens de A-G moet deze eerste vraag ontkennend worden beantwoord. De A-G wijst erop dat de wetgever in wettelijke regels heeft bepaald hoe zwaar box 1- en box 2-inkomen dient te worden belast. Als de vermogensrendementsheffing moet worden betaald uit box 1- of box 2-inkomen omdat het rendement op het vermogen tekortschiet, worden deze regels niet in acht genomen. Voorts betoogt de A-G dat deze gang van zaken kan leiden tot ongelijke behandeling van vermogensbezitters.

Het tweede aspect waar de A-G op ingaat, betreft de vraag of de omstandigheid dat een belanghebbende verlies uit vermogen lijdt, zou moeten leiden tot het oordeel dat deze belanghebbende wordt geconfronteerd met een individuele en buitensporige last. Naar het de A-G voorkomt, vormt het lijden van verlies op vermogen een individuele en buitensporige last ingeval wordt vastgesteld dat een belastingplichtige in het desbetreffende jaar er niet op kan rekenen gedurende een reeks van jaren met risicomijdende beleggingen het wettelijke forfaitaire rendement te halen. De tweede klacht slaagt.

De A-G stelt daarom verwijzing voor.

Onze hoofdrolspeler bezit op 1 januari 2015 een box 3-vermogen van ruim € 116.000. Hij ontvangt een aanslag vermogensrendementsheffing van € 1.112. Belanghebbende stelt evenwel dat hij in het betreffende jaar juist verlies heeft geleden op zijn vermogen. Hij acht rechtsherstel daarom noodzakelijk.

Stelselniveau

Metadata

Rubriek(en)
Inkomstenbelasting
Belastingtijdvak
2015
Instantie
A-G
Datum instantie
27 februari 2020
Rolnummer
19/03944
ECLI
ECLI:NL:PHR:2020:186
Auteur(s)
mr. dr. S.M.H. Dusarduijn RB
Tilburg University
NLF-nummer
NLF 2020/0606
Aflevering
12 maart 2020
Judoregnummer
JCDI:NFB3097
bwbr0011353&artikel=5.1,bwbr0011353&artikel=5.1,bwbr0011353&artikel=5.2,bwbr0011353&artikel=5.2,bwbr0011353&artikel=5.3,bwbr0011353&artikel=5.3

Naar de bovenkant van de pagina