Direct naar content gaan

Samenvatting

X (belanghebbende) is op 2 september 2015 in wettelijke gemeenschap van goederen gehuwd met Y (hierna ook: erflater), met wie zij reeds 33 jaar een affectieve relatie had. X en erflater zijn op 19 oktober 2017 huwelijksvoorwaarden aangegaan, waarbij is overeengekomen dat erflater gerechtigd zal zijn tot 10% van zowel de schulden als de goederen van de gemeenschap en dat X gerechtigd zal zijn tot 90%.

Erflater is op 9 december 2017 overleden. X is benoemd tot zijn enige erfgename. Zij heeft de erfenis zuiver aanvaard.

X heeft aangifte erfbelasting gedaan uitgaande van een verdeling van het gemeenschappelijke vermogen van 50%/50%. Bij de aangifte is de aantekening gemaakt dat in het aangifteprogramma niet is voorzien in de verdeling 10%/90%.

De Inspecteur heeft de aanslag conform de aangifte opgelegd, naar een belaste verkrijging van € 1.206.459 en uitgaande van een verdeling 50%/50%.

X heeft tegen deze aanslag bezwaar gemaakt omdat de Inspecteur voorbij is gegaan aan de aantekening op de aangifte dat sprake is van een verdeling 10%/90%. De Inspecteur heeft bij uitspraak het bezwaar afgewezen en de aanslag gehandhaafd.

Rechtbank Noord-Holland heeft het beroep van X gegrond verklaard.

Hof Amsterdam heeft het beroep van de Inspecteur op fraus legis gehonoreerd wegens strijd met doel en strekking van het bepaalde in artikel 1, lid 1 en 7, SW 1956 in verbinding met artikel 12 SW 1956. Het Hof heeft daartoe overwogen dat doel en strekking van die artikelen zouden worden miskend ingeval het aangaan van de huwelijksvoorwaarden in het onderhavige geval niet op één lijn zou worden gesteld met een schenking (normvereiste). Tevens acht het Hof het aangaan van de huwelijksvoorwaarden in overwegende mate – doorslaggevend – ingegeven door belastingverijdelende motieven (motiefvereiste), te weten het ontgaan van de heffing van erfbelasting.

Een en ander impliceert volgens het Hof dat hier sprake is van een bevoordeling van X die heeft plaatsgevonden binnen 180 dagen voor het overlijden van erflater die op één lijn moet worden gesteld met een schenking. Alsdan fingeert artikel 12 SW 1956 de bevoordeling tot een verkrijging krachtens erfrecht. Dit betekent dat met het opleggen van de aanslag de bevoordeling door de Inspecteur terecht in de aanslag erfbelasting is begrepen.

X stelt volgens A-G IJzerman in cassatie tevergeefs dat het Hof ten onrechte fraus legis aanwezig heeft geacht. Het cassatieberoep van X is ongegrond, aldus de A-G.

De klacht van de staatssecretaris dat door de wijziging van de huwelijksvoorwaarden sprake is van een schenking faalt. De klacht die is gericht tegen het niet toepassen van artikel 11 SW 1956 door het Hof faalt eveneens.

Ook het incidentele cassatieberoep van de staatssecretaris is ongegrond, concludeert de A-G.

Metadata

Rubriek(en)
Schenk- en erfbelasting
Belastingtijdvak
2017
Instantie
A-G
Datum instantie
17 februari 2023
Rolnummer
22/00619
ECLI
ECLI:NL:PHR:2023:188
Auteur(s)
mr. dr. W.R. Kooiman
Deloitte/Universiteit van Amsterdam
NLF-nummer
NLF 2023/0662
Aflevering
30 maart 2023
Judoregnummer
JCDI:NFB5677
bwbr0002226&artikel=1,bwbr0002226&artikel=11,bwbr0002226&artikel=11&lid=4,bwbr0002226&artikel=12,bwbr0002226&artikel=12&lid=1,bwbr0002226&artikel=7,bwbr0002226&artikel=1,bwbr0002226&artikel=11,bwbr0002226&artikel=12,bwbr0002226&artikel=7

Naar de bovenkant van de pagina