Direct naar content gaan

Samenvatting

X (bv; belanghebbende) is de moedermaatschappij van een fiscale eenheid met twee dochtermaatschappijen. De fiscale eenheid is in 2010 opgericht met het oog op overname van een kledingketen, gespecialiseerd op het gebied van lingerie, ondergoed, en nacht- en badkleding. De overname heeft in januari 2011 plaatsgevonden.

Het eerste boekjaar van X loopt van 29 november 2010 tot en met 31 januari 2011 (2010/2011). Omdat X met succes de kledingketen heeft overgenomen, is aan de werknemers van deze keten in het boekjaar 2010/2011 een bonus betaald. X heeft dit bedrag (€ 3.330.000) ten laste van haar belastbare winst gebracht.

De Inspecteur heeft dit gecorrigeerd. Hij stelt zich hierbij op het standpunt dat de overeenkomst ter zake van deze bonussen (weliswaar onder opschortende voorwaarden) is aangegaan op 7 december 2009 en dat het in strijd is met goed koopmansgebruik om deze dan ten laste van de belastbare winst over 2010/2011 te brengen.

Rechtbank Noord-Holland leidt uit de voorwaarden in de overeenkomst echter af dat de bonussen eerst vanaf de levering van de aandelen van de kledingketen op 31 januari 2011 juridisch afdwingbaar waren. Goed koopmansgebruik staat dan toe de kosten uiterlijk te nemen op het moment van het vervullen van deze opschortende voorwaarden.

Voorts verschillen partijen van mening over de vraag of een door X aangegane converteerbare lening een civielrechtelijke lening of een schijnlening is. De Rechtbank oordeelt dat er sprake is van een schijnlening indien alleen naar de schijn sprake is van een lening, terwijl partijen in werkelijkheid hebben beoogd een kapitaalverstrekking tot stand te brengen (HR 27 januari 1988, 23.919, ECLI:NL:HR:1988:ZC3744 en HR 25 november 2011, 08/05323, ECLI:NL:HR:2011:BN3442). De Rechtbank oordeelt voorts dat het bewijsrisico met betrekking tot de aanwezigheid van een schijnlening bij de partij ligt die zich op haar bestaan beroept, hetgeen wil zeggen dat in casu de bewijslast dienaangaande op de Inspecteur rust. De Inspecteur is er volgens de Rechtbank echter niet in geslaagd om aannemelijk te maken dat er sprake is van een schijnlening. De Rechtbank bevestigt wel het subsidiaire standpunt van de Inspecteur dat de converteerbare lening kwalificeert als deelnemerschapslening, zodat de betaalde rente hierop uiteindelijk toch niet aftrekbaar is voor X. De aanslag 2010/2011 wordt met inachtneming van het bovenstaande door de Rechtbank vastgesteld.


De casus speelt zich af in het kader van een overname van een vennootschap (hierna: C) door een private-equitypartij. Ten tijde van de overname behoorde C als dochtermaatschappij tot een fiscale eenheid (hierna: ‘oude fiscale eenheid’). In 2009 waren C en haar toenmalige aandeelhouder overeengekomen dat bepaalde werknemers van C bij een geslaagde ‘exit’ van C recht zouden krijgen op een bonus. Het overnamevehikel van het private-equityfonds verwierf de aandelen C op 31 januari 2011. Per 31 januari 2011 werd C ontvoegd uit de oude fiscale eenheid. Tussen het overnamevehikel (een coöperatie) en C kwam een fiscale eenheid tot stand met ingang van 31 januari 2011 (hierna: ‘nieuwe fiscale eenheid’). De overname was onder andere gefinancierd met aan het overnamevehikel verstrekte leningen door leden van de coöperatie. Daarnaast verstrekte de nieuwe fiscale eenheid een rentedragende lening aan een in Duitsland gevestigde 100%-deelneming. In geschil waren drie zaken:
  • de aftrek van de werknemersbonussen;
  • de renteaftrek ter zake van de overnameschuld; en
  • de belastbaarheid van de rente op de Duitse lening.

De aftrek van de werknemersbonussen

Metadata

Rubriek(en)
Vennootschapsbelasting
Belastingtijdvak
2010-2011
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Datum instantie
1 december 2017
Rolnummer
15/3265 en 15/3266
ECLI
ECLI:NL:RBNHO:2017:11359
Auteur(s)
mr. F. van Horzen
Meijburg & Co
NLF-nummer
NLF 2018/0303
Aflevering
8 februari 2018
Judoregnummer
JCDI:NFB1266
bwbr0002672&artikel=8,bwbr0002672&artikel=8

Naar de bovenkant van de pagina