Direct naar content gaan

Gerelateerde content

  • Wet en parlementaire geschiedenis
  • Internationale regelgeving
  • Lagere regelgeving
  • Besluiten
  • Jurisprudentie(2)
  • Commentaar NLFiscaal
  • Literatuur
  • Recent

Samenvatting

X (belanghebbende) was dga van A (bv). Hij is door de FIOD verhoord vanwege betrokkenheid bij een aantal zogeheten btw-carrousels, waarbij de aan de tussenhandelaren gefactureerde en door hen teruggevraagde btw door Nederlandse vennootschappen frauduleus niet is voldaan aan de Belastingdienst. Van de opbrengst kwam 15/19 terecht bij X.

De Inspecteur heeft aan X navorderingsaanslagen IB/PVV 2008 tot en met 2011 opgelegd. X is voorafgaand niet door de Inspecteur gehoord. Hij stelt dat daarom door de Inspecteur het Europeesrechtelijke verdedigingsbeginsel is geschonden, zodat de aanslagen (en boetebeschikkingen) moeten worden vernietigd.

Hof Den Bosch heeft X alleen in het gelijk gesteld voor wat betreft het jaar 2011 omdat hij toen beschikte over een kantoorruimte in Duitsland, van waaruit in 2011 een deel van de (leidinggevende) activiteiten werd verricht. Aldus is in 2011 sprake van een situatie die binnen de materiële werkingssfeer van het VWEU (vooral de vrijheid van vestiging) valt. Daarom dienen volgens het Hof voor dat jaar de in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie gewaarborgde rechten, waaronder het verdedigingsbeginsel, te worden geëerbiedigd, ongeacht het antwoord op de vraag of de in het onderhavige geding toepasselijke nationale wettelijke bepalingen de regels betreffende het recht op vrij verkeer schenden. De aanslag IB/PVV 2011 werd daarop vernietigd door het Hof.

Tegen het oordeel van het Hof dat sprake is van een ongeoorloofde schending van het Europeesrechtelijke verdedigingsbeginsel, heeft de staatssecretaris cassatieberoep ingesteld en volgens A-G IJzerman is dat terecht.

De A-G acht het middel in zoverre gegrond dat het hier, ondanks de activiteiten vanuit een kantoor in Duitsland, gaat om de toepassing van de Nederlandse inkomstenbelasting en bijkomende regelingen, zodat er geen sprake is van een bezwarend besluit dat is gebaseerd op nationale bepalingen die uitvoering geven aan Europeesrechtelijke voorschriften. Dit is anders dan geldt ten aanzien van de Wet OB 1968 die uitvoering geeft aan de Btw-richtlijn en daarmee binnen het toepassingsbereik van het EU-recht valt.

Het oordeel van het Hof dat het verdedigingsbeginsel moet worden geëerbiedigd, ongeacht het antwoord op de vraag of de in het onderhavige geding toepasselijke wettelijke bepalingen de regels betreffende het recht op vrij verkeer schenden, acht de A-G niet juist, in het licht van de Europeesrechtelijke regelgeving en beschikbare jurisprudentie.

Een en ander betekent dat in zoverre en in de kern, het middel van de staatssecretaris slaagt.

Volledigheidshalve gaat de A-G nog in op de overige klachten van de staatssecretaris, maar die zijn allemaal gegrond, aldus de A-G.

De conclusie van A-G IJzerman in de onderhavige zaak draait om de vraag naar de reikwijdte van het Handvest van de Europese Unie (hierna: het Handvest). Meer specifiek gaat het om de vraag of aan een succesvol beroep op een schending van het Europeesrechtelijk verdedigingsbeginsel een succesvol beroep op de verkeersvrijheden moet voorafgaan. 

De A-G komt tot de conclusie dat belanghebbende zich niet kan beroepen op het Unierechtelijke verdedigingsbeginsel, zoals gewaarborgd in artikel 41, lid 2, Handvest. Belanghebbende is niet gehoord voorafgaand aan het opleggen van aanslagen en beschikkingen IB/PVV. Deze aanslagen/beschikkingen zijn opgelegd naar aanleiding van inkomsten die zijn verkregen uit btw-carrouselfraude. De A-G meent dat de relatie met het Unierecht hier niet is ontstaan als gevolg van een schending van een verkeersvrijheid, maar door de voorlopige aanslagen IB/PVV en aanslagen Zvw. Deze leveren geen belemmering op van de vrijheid van vestiging. Hieronder zal ik de belangrijkste argumenten van de A-G bespreken.

Metadata

Rubriek(en)
Europees belastingrecht
Belastingtijdvak
2008-2011
Instantie
A-G
Datum instantie
25 september 2018
Rolnummer
16/02230
ECLI
ECLI:NL:PHR:2018:1056
NLF-nummer
NLF 2018/2295
Aflevering
1 november 2018
Judoregnummer
JCDI:NFB1923
entrynotfoundinindex,entrynotfoundinindex

Naar de bovenkant van de pagina