Direct naar content gaan

Samenvatting

X (bv; belanghebbende) is onderdeel van een wereldwijd concern. Zij is naar Amerikaanse fiscale maatstaven transparant. Zij is moeder van een fiscale eenheid vpb met bv 1 en bv 2 en later ook bv 3 en bv 4.

De fiscale eenheid heeft in 2006 t/m 2008 extern geld ingeleend onder een Euro Credit Facility (ECF) bij een bankensyndicaat. De in juni 2009 onder de ECF uitstaande externe schuld ad € 482 miljoen is in die maand geherfinancierd met een publieke obligatielening ad € 500 miljoen, uitgegeven door de Luxemburgse groepsvennootschap E. E heeft € 482 miljoen in US dollar dooruitgeleend (valutarisico extern hedged) aan US Inc (de moeder van X) die dat bedrag in euro’s heeft dooruitgeleend aan X, die het geld heeft gestort in haar gevoegde middellijke cashmanagementdochter bv 5, die dat bedrag in twee leningen ad € 191 miljoen respectievelijk € 291 miljoen heeft verstrekt aan bv 2 en bv 3. Bij een herschikking in december 2010 zijn deze leningen rechtstreeks door E aan bv 2 en bv 3 verstrekt.

De in 2009 geherfinancierde € 482 miljoen ECF-inlening was op groepsniveau gebruikt voor: (i) kapitalisatie Ierse Ltd 1 door bv 2 en bv 3; met het kapitaal kocht Ltd 1 de Ierse Ltd 2 van een groepsmaatschappij, (ii) aflossing aan de H-Pool (een in 1998 door de Franse groepsvennootschap SA 1 aangetrokken financiering voor externe acquisities) door de Franse groepsvennootschap SNC (in Nederland fiscaal transparant, maar in Frankrijk niet), (iii) kapitaalstortingen in dochters, externe overname, twee interne overnames en interne uitbreiding van het belang in M SpA 2 door bv 2, en (iv) lening aan / kapitaalstorting in de Franse deelneming SA 2 voor de acquisitie van de Franse SA 3.

In geschil is of de rente op de schuld van X aan US Inc ad € 482 miljoen en – na herfinanciering – op de schulden van bv 2 en bv 3 aan E ad € 191 miljoen respectievelijk € 291 miljoen fiscaal aftrekbaar is, met name (i) of de rentelasten zakelijk zijn in de zin van artikel 8 en 8b Wet VpB 1969; (ii) zo ja, of artikel 10a Wet Vpb 1969 dan renteaftrek verhindert; (iii) zo ja, of artikel 10a Wet VpB 1969 dan buiten toepassing moet blijven wegens onverenigbaarheid met de EU-vestigingsvrijheid; (iv) zo ja, of dan desondanks aftrek geweigerd kan worden wegens rechtsmisbruik, dan wel (v) of aftrekweigering het vertrouwensbeginsel schendt.

Hof Den Haag achtte de rentelasten niet onzakelijk. Volgens het Hof gaat het alleen om toepassing van artikel 10a Wet VpB 1969. Het Hof onderzoekt eerst of EU-recht (HvJ Groupe Stéria: per-elementbeoordeling effecten fiscale eenheid) in de weg staat aan toepassing van artikel 10a Wet VpB 1969, door de niet-ingezeten dochters te vergelijken met binnenlandse gevoegde dochters. Artikel 10a Wet VpB 1969 blijft dan volgens hem van toepassing op (i) de kapitaalstorting in Ltd 1, (ii) de lening aan/kapitaalstorting in SA 2 en (iii) de aflossing aan de H-Pool, omdat de verwerving van Ltd 2, de externe verwerving van SA 3 en de acquisities door SA 1 op hun beurt weer besmette rechtshandelingen zijn in de zin van artikel 10a Wet VpB 1969. Het geval van M SpA daarentegen zou bij binnenlandse voeging niet worden getroffen door artikel 10a Wet VpB 1969, zodat X op grond van EU-recht de rente kan aftrekken voor zover de leningen zien op M SpA.

Wat de overige rechtshandelingen betreft, heeft X aannemelijk gemaakt dat de rente zowel op de lening van US Inc aan X als op de lening van E aan bv 2 en bv 3 materieel verschuldigd was aan derden, zodat tegenbewijs ex artikel 10a, lid 3, onderdeel a, Wet VpB 1969 is geleverd. Het beroep op het vertrouwensbeginsel heeft het Hof ten overvloede verworpen.

Tegen dit oordeel heeft de staatssecretaris cassatieberoep ingesteld. X heeft voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep ingesteld.

A-G Wattel concludeert tot ongegrondverklaring van het cassatieberoep van de staatssecretaris. Het voorwaardelijk incidenteel beroep kan volgens hem buiten behandeling worden gelaten.

In een winstdrainagezaak heeft A-G Wattel conclusie genomen. Aan deze zaak is eerder aandacht geschonken. In mijn noot in NLF 2018/0486 ben ik ingegaan op het oordeel van de Rechtbank en in NLF 2020/0005 is Michel Ruijschop ingegaan op de uitspraak van het Hof. In beide gevallen werd belanghebbende in het gelijk gesteld en dat doet de A-G ook.

Zoals de A-G constateert, heeft het Hof belanghebbende op andere gronden in het gelijk gesteld dan de Rechtbank. Hij is het eens met de oordelen van het Hof dan wel vindt dat deze feitelijk van aard zijn, voldoende gemotiveerd en daarom in cassatie niet kunnen worden bestreden.

Metadata

Rubriek(en)
Vennootschapsbelasting
Belastingtijdvak
2009-2010
Instantie
A-G
Datum instantie
2 juli 2020
Rolnummer
19/05112
ECLI
ECLI:NL:PHR:2020:672
Auteur(s)
prof. dr. R.P.C.W.M. Brandsma
PwC/ Universiteit van Amsterdam/Nyenrode
NLF-nummer
NLF 2020/1938
Judoregnummer
JCDI:NFB3669
bwbr0002672&artikel=10a&lid=1,bwbr0002672&artikel=10a&lid=1,bwbr0002672&artikel=10a&lid=3,bwbr0002672&artikel=10a&lid=3,bwbr0002672&artikel=8b&lid=1,bwbr0002672&artikel=8b&lid=1

Naar de bovenkant van de pagina