Direct naar content gaan

Samenvatting

Het bezwaar van X (belanghebbende) inzake de box 3-heffing over 2017 maakt onderdeel uit van een massaalbezwaarprocedure. De zogenoemde stelselvraag (schending van het eigendomsgrondrecht en het discriminatieverbod) is door de Inspecteur aangehouden totdat de Hoge Raad hierover een uitspraak doet. Voor zover wordt gesteld dat sprake is van een individuele en buitensporige last (hierna ook: de individuele vraag) is het bezwaar ongegrond verklaard en heeft X beroep en hoger beroep ingesteld.

Hof Arnhem-Leeuwarden vraagt zich af of het nu alleen de individuele vraag moet beantwoorden of ook de stelselvraag of geen van beide vragen. Aangezien verschillende feitenrechters daarover verschillend oordelen, heeft het Hof over deze kwestie de volgende prejudiciële vragen gesteld aan de Hoge Raad:

Dient de (feiten)rechter in belastingzaken in gevallen als het onderhavige, waarin de aanwijzing massaal bezwaar een rechtsvraag betreft, terwijl een daarmee verband houdende individuele vraag niet als zodanig is aangewezen:

  • een beslissing te geven over uitsluitend de individuele vraag, ook al is die van subsidiaire aard ten opzichte van de rechtsvraag waarvoor de aanwijzing massaal bezwaar geldt; dan wel:
  • een beslissing te geven over zowel de stelselvraag als de individuele vraag, gezien het verband tussen die respectieve vragen; dan wel:
  • de individuele uitspraak (op bezwaar) te vernietigen, de zaak terug te wijzen naar de Inspecteur en hem op te dragen de beslissing inzake de individuele vraag aan te houden totdat de collectieve uitspraak zoals bedoeld in artikel 25e AWR is gedaan; en/of:
  • enige andere beslissing dan de in deze varianten genoemde te geven?

A-G Wattel geeft de Hoge Raad in overweging de vragen als volgt te beantwoorden:

De feitenrechter in belastingzaken geeft in buiten de massaalbezwaarprocedure box 3 2017 liggende gevallen waarin de vraag naar de systemische verenigbaarheid van box 3 2017 met het eigendomsgrondrecht aan de orde wordt gesteld naast de vraag of het individuele eigendomsrecht van de betrokken belastingplichtige in concreto is geschonden, geen beslissing over de eerste vraag, maar wel over de laatste vraag.

De feitenrechter in belastingzaken geeft in buiten de massaalbezwaarprocedure box 3 2017 liggende gevallen waarin de vraag naar de systemische verenigbaarheid van box 3 2017 met het discriminatieverbod aan de orde wordt gesteld, geen beslissing over die vraag.

In de bij de Hoge Raad aanhangige zaak met nummer 20/02453 oordeelde Hof Den Bosch (2 juli 2020, 19/00781 en 19/00782, ECLI:NL:GHSHE:2020:2000, NLF 2020/1659) dat de verenigbaarheid van box 3 met artikel 1 EP op individueel niveau niet kan worden beoordeeld los van zijn verenigbaarheid daarmee op stelselniveau, omdat de rechter het gehele besluit in primo moet beoordelen. A-G Wattel heeft ook in die zaak op 25 maart 2021 geconcludeerd (zie ECLI:NL:PHR:2021:293, NLF 2021/0827, met noot van Hoogwout).

Metadata

Rubriek(en)
Inkomstenbelasting
Formeel belastingrecht
Belastingtijdvak
2017
Instantie
A-G
Datum instantie
25 maart 2021
Rolnummer
20/03092
ECLI
ECLI:NL:PHR:2021:292
Auteur(s)
mr. T.C. Hoogwout
Erasmus Universiteit Rotterdam/FBN
NLF-nummer
NLF 2021/0931
Aflevering
6 mei 2021
Judoregnummer
JCDI:NFB4301
bwbr0002320&artikel=25e,bwbr0002320&artikel=25e,bwbr0011353&artikel=5.2,bwbr0011353&artikel=5.2,bwbv0001000&artikel=14,bwbv0001000&artikel=14,bwbv0001001&artikel=1,bwbv0001001&artikel=1

Naar de bovenkant van de pagina