Direct naar content gaan

Gerelateerde content

  • Wet en parlementaire geschiedenis
  • Internationale regelgeving
  • Lagere regelgeving
  • Besluiten
  • Jurisprudentie
  • Commentaar NLFiscaal
  • Literatuur
  • Recent

Samenvatting

De acht conclusies waarbij deze bijlage hoort, betreffen Rijnvarenden die volgens de Belastingdienst in Nederland sociaal verzekerd en daarom premieplichtig waren omdat de scheepsexploitanten in Nederland waren gevestigd, maar die volgens de Rijnvarenden zelf in Luxemburg (of Cyprus) verzekerd en premieplichtig waren omdat hun werkgevers (uitzendbureaus) aldaar gevestigd waren. De hoofdvragen in de acht zaken zijn als volgt:

  • In welk land was de belanghebbende verzekerd en premieplichtig?
  • Wie bepaalt dat (de Belastingdienst of de SVB) en op basis waarvan?
  • Als de betrokkene in Nederland verzekerd en premieplichtig is, is Nederland dan wegens niet-doorlopen van EU-rechtelijke overleg- en ontdubbelingsprocedures gehouden om af te zien van heffing of minstens dubbele premieheffing te voorkomen als de niet-bevoegde andere lidstaat niet restitueert?

Welk standpunt juist is, hangt af van de uitleg van Verordening 1408/71 en diens opvolger Verordening 883/2004 over de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels van de lidstaten en (de verhouding van de verordeningen tot) het Rijnvarendenverdrag 1979 en diens opvolger, de Rijnvarendenovereenkomst 2011 over de sociale zekerheid van Rijnvarenden.

Deze bijlage bevat de voor alle acht zaken relevante wetgeving, rechtspraak en Kamervragen, waarnaar A-G Wattel verwijst in de afzonderlijke conclusies. Het betreft de conclusies van 7 mei 2020 met nummer 19/02988, 19/04698, 19/04835, 19/04609, 19/04564, 19/04565, 19/04566 en 19/04567.

Bij de Hoge Raad liep een achttal zaken over de verzekeringspositie van Rijnvarenden. In een zeer uitgebreide bijlage heeft de A-G een overzicht gegeven van de relevante wet- en regelgeving en jurisprudentie op nationaal en EU-gebied die van belang zijn in de acht voorgelegde zaken. In deze noot geef ik beknopt de belangrijkste elementen uit deze bijlage weer. De volgende vragen in de acht lopende cassatieprocedures zijn van belang:

  1. Mag de Inspecteur de verzekeringsplicht vaststellen indien de SVB zich niet heeft uitgelaten over de verzekeringsplicht en geen A1-verklaring heeft afgegeven?
  2. Mag de belastingrechter oordelen over de verzekeringsplicht van Rijnvarenden?
  3. Gaat de Rijnvaartovereenkomst voor op Verordening 883/2004 (hierna: Basisverordening)?
    • Komt in dit verband alsnog betekenis toe aan onjuist en ongeldig afgegeven E101-verklaringen als gevolg van de inwerkingtreding van de Basisverordening en binden die andere lidstaten?
    • Gelden de procedureregels van Verordening 987/2009 (hierna: Toepassingsverordening) ook voor de Rijnvaartovereenkomst en zo ja, wat is het gevolg van het niet-naleven van de procedureregels?
    • Kunnen de regels voor de verrekening van voorlopig geheven premies worden toegepast?
    • Staan beginselen als de Unietrouw en de algemene beginselen van behoorlijk bestuur in de weg aan de weigering van de Inspecteur om mee te werken aan ontdubbeling van de premieheffing?

Mag de Inspecteur de verzekeringsplicht vaststellen?

Metadata

Rubriek(en)
Sociale verzekeringen
Belastingtijdvak
2007-2009, 2011-2014
Instantie
A-G
Datum instantie
7 mei 2020
Rolnummer
19/02988 enz.
ECLI
ECLI:NL:PHR:2020:559
Auteur(s)
mr. drs. G.A.M. van de Ven
Belastingdienst
NLF-nummer
NLF 2020/1650
Aflevering
23 juli 2020
Judoregnummer
JCDI:NFB3606

Naar de bovenkant van de pagina