Direct naar content gaan

Samenvatting

Deze zaak gaat over van derden gekochte winstvennootschappen die zijn ingezet in het kader van investeringen dan wel financieringen. De betreffende investeringen dan wel financieringen zijn zodanig vormgegeven dat in de Nederlandse vennootschappen rentelasten ontstonden die effectief ten laste konden komen van de (gerealiseerde en voorzienbare) fiscale winsten van de winstvennootschappen. Als gevolg van het Bosal-arrest (HvJ, C-168/01) was de door de belanghebbenden (10 vennootschappen) verschuldigde rente aftrekbaar terwijl de door hen ontvangen dividenden waren vrijgesteld. De renteaftrek elimineerde hun realisatiewinsten.

In geschil is, zéér kort samengevat, of:

  1. de Inspecteur tot navordering bevoegd was;
  2. aftrek van de rente kan worden geweigerd (op grond van fraus legis) en;
  3. terecht vergrijpboetes zijn opgelegd.

Hof Amsterdam achtte geen navordering rechtvaardigend nieuw feit of kwade trouw van de belanghebbenden aanwezig en heeft de navorderingsaanslagen en daaraan gekoppelde boetes vernietigd. Hij heeft ook de ‘primitieve’ boetes vernietigd omdat hij het standpunt van de belanghebbenden (rente aftrekbaar), hoewel onjuist bevonden, objectief pleitbaar achtte. Wel oordeelde het Hof dat de belanghebbenden in fraudem legis hebben gehandeld: hij heeft daarom de primitieve aanslagen gehandhaafd, behalve die ten laste van belanghebbende 10, omdat zij geen aangekochte winstvennootschap was.

Dit oordeel wordt door beide partijen op alle punten zowel principaal als (deels voorwaardelijk) incidenteel bestreden. Volgens A-G Wattel zijn (i) alle principale middelen in alle cassatieberoepen ongegrond, met uitzondering van principaal middel 5 van belanghebbende 8, dat gegrond is; (ii) het incidentele middel van belanghebbende 10 is gegrond als de partijen daar niet bij ‘Borgersbrieven’ uit komen; (iii) de voorwaardelijke incidentele middelen van alle partijen blijven buiten behandeling; (iv) de Hoge Raad kan de zaak zelf afdoen.

Achtergrond

In deze zaak gaat het om een concern dat in de jaren 2004 tot en met 2008 vennootschappen heeft aangekocht, met de bedoeling om in die vennootschappen aanwezige winstcapaciteit af te zetten tegen rentelasten die langs de desbetreffende vennootschappen werden geleid. De Inspecteur heeft renteaftrek geweigerd en (navorderings)aanslagen met vergrijpboeten opgelegd.

Hof Amsterdam heeft geoordeeld dat de door belanghebbenden gevolgde handelwijze niet alleen in strijd is met de bedoeling van de tot 1 januari 2011 geldende regeling van artikel 20a Wet VpB 1969, maar ook fraus legis oplevert. Volgens het Hof dienen de opgelegde navorderingsaanslagen echter te vervallen, omdat de Inspecteur niet over een nieuw feit zou beschikken en de belanghebbenden evenmin te kwader trouw zijn. Enkel de correcties over de jaren waarin nog geen primitieve aanslag was opgelegd blijven in stand. Ook de vergrijpboeten dienen volgens het Hof te vervallen, omdat sprake zou zijn van een pleitbaar standpunt.

Metadata

Rubriek(en)
Vennootschapsbelasting
Belastingtijdvak
2005-2008
Instantie
-----
Datum instantie
25 augustus 2016
Rolnummer
15/05357
ECLI
ECLI:NL:PHR:2016:897
Auteur(s)
E.P. Hageman LLM
Deloitte
mr. W.W. Monteiro
Rechtbank Gelderland
NLF-nummer
NLF 2016/0336
Judoregnummer
JCDI:NFB52
bwbr0002672&artikel=20&lid=5,bwbr0002672&artikel=20&lid=5,bwbr0002672&artikel=20a&lid=1,bwbr0002672&artikel=20a&lid=1

Naar de bovenkant van de pagina