Direct naar content gaan

Samenvatting

In deze zaak is de vraag aan de orde of de rente op achtergestelde leningen die zijn verstrekt aan X (bv; belanghebbende) voor X aftrekbaar is.

Kort samengevat is de structuur als volgt. De aandelen in X worden (indirect) gehouden door een viertal fondsentiteiten (LP’s). Op LP-1 na hebben alle LP’s ook leningen verstrekt aan X. Vanwege fiscale redenen zijn de achtergestelde leningen niet door een door LP-1 gehouden entiteit verstrekt, maar door een andere LP (‘side car’) waarin de Limited partners van LP-1 deelnemen. Van belang is dat LP-1 ruim 70% in X houdt en derhalve een met X verbonden lichaam is.

Bij Rechtbank Noord-Holland heeft de Belastingdienst een hele batterij aan stellingen naar voren gebracht op grond waarvan de rente niet aftrekbaar zou zijn. De Rechtbank heeft de meeste stellingen verworpen, maar oordeelt dat er sprake is van fraus legis.

De Rechtbank heeft daartoe overwogen dat de investeerders eigen vermogen aan het fonds (de LP’s) ter beschikking hebben gesteld en dat dit deels is omgezet in vreemd vermogen op het niveau van X. Verder heeft de Rechtbank overwogen dat de ‘side car’ op fiscaal advies is opgericht en geen zelfstandige betekenis heeft en dat deze investering economisch wordt beschouwd alsof het een investering is van LP-1. Dit samenstel van rechtshandelingen heeft naar het oordeel van de Rechtbank het karakter van een omleiding. Zakelijke redenen daarvoor ontbreken, zodat naar het oordeel van de Rechtbank voldaan is aan het motiefvereiste van fraus legis. Ook is naar het oordeel van de Rechtbank sprake van strijd met doel en strekking van artikel 10a Wet VpB 1969.

De toepassing van fraus legis strekt zich echter niet uit over de rente op de leningen die verstrekt zijn door partijen die geen deel uitmaken van het samenwerkingsverband van X. Om die reden is de aftrek van een bedrag van € 2.478.638 door de Inspecteur ten onrechte gecorrigeerd.

De Rechtbank heeft voorts geoordeeld dat de financieringskosten ten bedrage van € 7.195.512 in mindering mogen worden gebracht op de bij aanslag vastgestelde belastbare winst.

Op het hoger beroep van X oordeelt Hof Amsterdam als volgt:

  1. De winst van X in 2011 is ten onrechte verminderd met een rentelast van € 2.4 miljoen, deels omdat de lening waaruit deze rentelast – anders dan de Rechtbank heeft geoordeeld – voortvloeit een onzakelijke lening is, en deels omdat X artikel 10a Wet VpB 1969 en de daaraan ten grondslag liggende rechtsregels, met gebruikmaking van via Guernsey Limiteds omgeleid en in een lening aan X omgezet eigen vermogen, heeft ontdoken.
  2. De Rechtbank heeft ten onrechte geoordeeld dat het bedrag aan financieringskosten die – in de vorm van een Arrangement Fee – betrekking hebben op de terbeschikkingstelling van leenvermogen in 2011 in één keer ten laste van de winst mag komen, in plaats van in de jaren waarin dat vermogen aan X ter beschikking is gesteld.

De uitspraak van de Rechtbank wordt vernietigd behoudens de beslissing over de proceskosten en het griffierecht.

Metadata

Rubriek(en)
Vennootschapsbelasting
Belastingtijdvak
2011
Instantie
Hof Amsterdam
Datum instantie
23 februari 2021
Rolnummer
20/00185; 20/00193
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2021:724
Auteur(s)
prof. mr. dr. A.C.P. Bobeldijk
Loyens & Loeff/Nyenrode Business Universiteit
NLF-nummer
NLF 2021/0615
Aflevering
25 maart 2021
Judoregnummer
JCDI:NFB4202
bwbr0002672&artikel=10a,bwbr0002672&artikel=10a,bwbr0011353&artikel=3.25,bwbr0011353&artikel=3.25

Naar de bovenkant van de pagina